Proveniershuis toen en thans
Franeijna heeft "t nu intilekelijher tltin Huybregt in 1731
118
De heer Huybregt de Raat woonde
anno 1731 in het Proveniershuis en
juffrouw Francijna de Raat woont er
thans. Twee en een kwart eeuw liggen
tussen hen in en misschien is er tussen
hen geen ander verband dan hun wo
ning in het Proveniershuis en de ge
lijkheid van hun achternaam.
Huybregt de Raat was een driftig
oud mannetje en hij praatte gauw zijn
mond voorbij. Hij beledigde in 1730 of
1731 de heren regenten en hij heeft
aan den lijve gevoeld, dat dezen zich
niet laten ringeloren. Zij hebben hem
nl. kort en goed buiten de poort gezet
met de boodschap: je komt er niet
meer in, tenzij je de heren regenten
om vergiffenis vraagt.
En daar stond Huybregt de Raat
een arme bejaarde man zonder onder
dak en zonder centjes, want zijn spaar
centen had hij gebruikt om zich in te
kopen in het Proveniershuis en die
lagen nu veilig weggeborgen in de
brandkast van de heren regenten.
Huybregt de Raat was voor een slaap
plaats aangewezen op de goedertieren
heid van een vriend of familielid.
Het leven was in 1731 hard voor een
driftige oude man, die de regenten had
beledigd en aan de dijk was gezet.
Waarom moest hij vergiffenis vragen?
Hij kon zich nauwelijks herinneren,
dat hij een kwaad woord had gezegd
Huybregt de Raat heeft het koppig
een paar weken volgehouden, maar ten
slotte is hij met hangende pootjes
teruggekomen. Hij wist wel niet meer
wat hij gezegd had, maar zo erg had
hij het toch ook weer niet bedoeld.
De heren regenten vonden het allang
goed. Hij werd weer toegelaten met
het ernstige vermaan om nu „in het
vervolg sig stil en gerust te houden!"
Zo ging het toe in het jaar 1731. Onze
boosdoener heeft zich nog een jaar of
zeven „stil en gerust" gehouden en
toen is hij de weg gegaan van alle
aardse vlees.
NU IS 'T ANDERS....
Hoeveel anders is het leven sedert
dien geworden. Juffrouw Francijna de
Raat is nu 84 en ze woont nog op haar
zelf. Niemand kan haar uit haar wo
ning zetten zolang ze van haar ouder-
domspensioentje netjes haar drie, vier
gulden huur betaalt. Niemand kan
haar beknibbelen op een kooltje vuur.
Ze heeft een eigen keukentje en reddert
zo wat voor zichzelf. Als ze eens een
dag niet best is, dan is er altijd wel een
buurvrouw, die een kopje koffie voor
haar zet en haar plantjes begiet. De
bakker, de melkboer en de kruidenier
brengen haar wat ze nodig heeft. Ze
maakt zelf haar maaltje klaar en heeft
dus niet „stil en gerust" af te wachten,
wat de „binnenmoeder" op gezag van
de president-regentesse voor haar klaar
maakt. En dat moest Huybregt de
Raat in 1731 wèl.
Huybregt heeft de „binnevaders en
binnemoeders" zien komen en gaan.
In September plaatsten de regenten in
de Leidse en Amsterdamse couranten
een advertentie, waarin gevraagd
werd
Yemand genegen zijnde, man en
vrouw, zijnde de man een Rakker,
te dienen voor binnen vader en
moeder in het proveniershuys der
stad Schiedam op een sortabel
tractement. Adresseeren sig aan de
regenten van het voornoemde pro
veniershuis met den eersten en sodra
doenlijk."
Uit de vele gegadigden kozen de
heren regenten Jan Westerheden, oud
50 jaar en zijn vrouw Geertruy Rruy-
ning (56 jaar), uit Haarlem, zonder
kinderen.
TWEE VAN AGT IN 'T POND
Op 1 November 1732 kwamen zij in
de regentenkamer met die mooie
schouw van grijs marmer, die er nog
altijd is, om te luisteren naar hun
instructie. Het hoorde tot de taak van
binnenvader Jan Westerheden om
's morgens in de eetzaal het brood
voor de commensaals te snijden en
dezen te bedienen. Tijdens de maaltijd
moest hij bij de tafels blijven staan en
er op toezien dat niemand iets meenam
of buiten de zaal ging eten. Die eetzaal
is nu veranderd in een paar mooie
ruime woningen, die een aardig uit
zicht hebben op het binnenhofje.
Jan Westerheden moest twee- of
driemaal in de week brood bakken en
hij moest, als het meel op was, met de
tarwe naar de molenaar, er op toeziend
dat hij aan zijn gewicht kwam. Hij was
het die het vlees braadde en het toe
zicht had op de kaarsen, waarvan er
des zomers „aan yder huysgesin om
de 14 dagen twee van agt in het pond"
werden uitgereikt.
„CORENTEKOEK EN BIER
Op de Schiedamse feestdagen was de
binnenvader een beste kereldan reikte
hij Huybregt de Raat en zijn mede
commensaals een extra tractatie. Op
koppermaandag, vastenavond, paar
denmarkt, kermis en „slagttijd" smul
den zij van een „corentekoek van een
en een halff pond met een kanne beste
bier groot omtrent vijff pinten" of van
„olijkoekcn so veel als uyt een maatje
bloem en een halff pond zoet zal ge
kookt werden", met Pasen kregen zij
„ijder vijff eyeren, een safferaan koek
van een halff pond en een kanne beste
bier, omtrent vijff pinten", soms ook
kregen zij op speciale feestdagen „een
witte brood van een halff pond" met
bier als bovenstaand. En de portier
van de „Overschiesche Poort" deelde
broederlijk mee bij de uitdeling van
deze heerlijkheden.
Jan Westerheden en Geertruy Rruy-
ning moeten iets verkeerds hebben ge
daan. Misschien heeft hij niet goed op
zijn gewicht gelet bij de molenaar, mis
schien heeft zij de inventaris niet goed
beheerd en is er wat gebeurd met de
acht zilveren zoutvaatjes, de 68 tinnen
borden, de 25 tinnen schotels, de
52 tinnen kannetjes, de 36 tinnen lepels
of het mooie koper, de kandelaars, de
blakers, de kroon met de zes armen,
de smoorpot, de koperen strijkijzers of
de glimmende beddepan. Misschien
konden zij niet rondkomen met de
200 ton turf op zolder of spraken zij
stilletjes de 27 flessen wijn aan, die de
regenten en regentessen gebruikten op
hun bijeenkomsten resp. op Maandag
en Woensdag.
JAN EN GEERTRUY
ONTSLAGEN.
Hoe het zij, de heren regenten
hadden al genoeg zorgen aan hun
hoofd met het beheer der 140.000
gulden aan effecten, met het bepalen
van de inkoopsom der nieuwe commen
salen, die al naar leeftijd en gezondheid
varieerde van 1.400 tot 1.800 gulden,
met het uitbesteden en accorderen voor
de leverantie van zoetemelk (a 8