Boze gezichtenverdiende loon:
Waar kom je vandaan? Alweer te laat!
Maar waarom was er dan zoveel schoon,
zovéél te zien op straat?
Hele vloten spoelingschouwen
lagen te wachten in de nauwe
sluiskolk, onder de platte brug.
Wie passeert er die brug dan vlug?
Over de ruw-berijmde dekken
liepen de boeren blauw-te-bekken
en met druk gezwiep van armen,
klap-om-de-romp, hun knuisten te warmen.
Maar hun honden kenden geen kou;
ineengerold, neus in de vachten,
lagen ze alles te verachten,
elk op de boeg van zijn eigen schouw.
En wie blijft er dan niet staan
als juist die sluizen opengaan?
Dat gespannen windas-draaien
en dat trage openzwaaien
van die glorieuze deuren!
En dat bukken en dat beuren
van de boothaak naar de ringen
en dat duwen en dat dringen
en dan, eindelijk er uit,
't manoeuvreren, schuit voor schuit,
om een mooie bocht te maken,
zonder de stenen kaak te raken
van de Korte-Haven-mond,
die ze dan een voor een verslond.
Dan kon je weer even verder draven
langs die lange Lange Haven,
tot je daar weer wat anders zag,
wat geen mens toch missen mag!
De zwabber van de Zwammerdam
lag daar aan dek, zo doods en tam
als maar een zwabber liggen kan
die niet in schippers handen is.
Maar als die grote schipper kivam
en de zwabber in zijn handen nam,
dan was die zwabber niet langer lam,
maar werd een wilde vreemde vis;
166