éf4rn 'Prfaf
lJ
r
Schreef
zinloze kolder?
louter
Met het
volgend
nummer
begint de
nieuwe jaargang
en dus
240
Zinneloze woordenstapelarij"tot die conclusie komt N. v. L.
in „De Rotterdammervan 9 januari, naar aanleiding van
mijn artikel over Prins in het vorige nummer van dit maandblad.
In zijn kritiek laat hij geen stuk heel van het kunstenaarschap
van Prins, zich daarbij in het bijzonder beroepend op het oordeel
van Menno ter Braak, voorwaar niet de eerste de beste.
„Onleesbaarkolder. esthetische armoede van geest.
historisch weinig verantwoord....", dat is vrijwel de inhoud
van de kritiek van de heer v. L. en zijn slotconclusie is dan,
dat door mijn beschouwing de letterkundige wereld zal lachen
om het kleinsteedse Schiedam, dat met zoveel trots melding maakt
van een vergeten figuur.
Wel.mijns inziens slaat de heer v. L. met zijn moderne
beeldenstorm een gat in de lucht.
Het ging er namelijk om een levens
beschrijving te geven van de schrijver-
industrieel en daarnaast in wezen om
de vraag, of hij in zijn tijd door ter
zake kundige kritiek werd erkend als
kunstenaar van formaat. Langs die
terzake kundigen nu wandelt N.v.L.
met grote passen heen en ter opfrissing
van mijn geheugen geeft hij mij dan
enige welgemeende wenken. Welnu, ik
moge hem een niet minder genezend
bad aanprijzen in het oordeel van even
min „de eersten de besten" uit de
tijd van Prins. Uiteraard in vogel
vlucht.
Lodewijk van Deyssel betoonde zijn
grote waardering voor Prins in „De
geschiedenis van De Nieuwe Gids" en
sprak van „de prachtige en sterke
kunst van A. Prins" in „Verzamelde
opstellen", zevende bundel, 1904.
Albert Venvey oordeelde als volgt
over Prins in „Proza", deel 3, 1921:
„persoonlijk-visueel proza in de hoog
ste graad en daardoor zo goed als een
kunst-soort op zich zelf. zijn woor
den zelf zijn kunst.
Willem Kloos prees de schets „Uit
het leven" in „Nieuwe Literatuur
geschiedenis", deel 1, 1904.
M. J. Brusse publiceerde in april
1907 een zeer waarderend interview
met Prins in „De Boekzaal".
Boutens verzorgde de eerste uitgave
van „De Heilige Tocht".
Carel Schorten schreef in „De Gids"
van december 1912 over Prins' kunst:
het is een proza van een vorige
periode, waarvan vele fouten hier
culmineren. Maar het is een antiquiteit
van onvergankelijke waarde, die im
mer, zolang de geschiedenis der Neder
landse letteren bestudeerd wordt, zo
wel om haar ongelooflijke en bijna
wanstaltige zonderlingheid als om de
verwonderlijke schoonheid, daarin ver
stard, zal worden bewaard".
De Vooys-Stuiveling schreef in
„Historische schets van de Ned.
Letterkunde" in 1939openbaart
zich zijn groot kunstenaarschap toch
pas ten volle in de machtige verbeel
dingen van het leven van verleden
tijden, als „De Koning" en „Heilige
Tocht"."
In Memoriams
Niet minder interessant zijn de In
Memoriams bij het overlijden van
Prins.
Het Vaderland: .een der merk
waardigste figuren van onze letter
kunde.
Handelsblad: „....een van zijn
bijzondere schrijvers heeft ons land
verlorenruig en krachtig realis
me
Telegraaf: felkleurig schilder
achtig proza.
NRC: „....de fantast van ver
bluffende visuele kracht.
En wat denkt de heer v. L. van het
feit, dat destijds Sikko Pieter Uri zijn
proefschrift heeft gewijd aan de door
u verbannen schrijver? Moeten wij de
Schiedamse Gemeenteraad nu werke
lijk verzoeken de Ary Prinslaan om te
dopen? Blameren we ons nu zó erg,
wanneer wij een waarderend artikel
wijden aan deze, toch minstens zéér
interessante stadgenoot?
Ary Prins was zeker geen genie,
hij is door terzake kundigen geklas-
sificeerd bóven talent en benéden
geniaal. En om dat aan te tonen
schreef ik mijn artikel. Wat tenslotte
uw conclusie betreft (Ary Prins wordt
in tegenstelling tot zijn tijdgenoten
vrijwel nimmer meer genoemd, dus
was hij geen werkelijk kunstenaar)
die doet nogal zonderling aan.
Maar wellicht kent u héter dan ik de
maatstaven, waarmee men kunste
naars dient te meten
B. KEDDE.
Ons gironummer is
549934. Ook kunt
U storten op onze
bankrekeningen bij
R. Mees Zoonen of
Ned. Middenstandsbank.
En op ons bureau
in de Plantage kunt U
eveneens altijd terecht.