wie er sliep, de torenwachter niet
11
aan „Zwart Schiedam" in het tijdschrift De
Schiedamse Gemeenschap. Ik moge een paar
zinnen van hem aanhalen, die hij schreef over die
laagst betaalde groep van brandersknechts.
„Van de jeugdherinneringen, die mij zijn bijge
bleven aan de Schiedamse branderij van het over
heersende type, heeft die aan de „pomper" een
welhaast macaber karakter. Geplaatst in de sinis
tere omgeving, waarin hij thuishoorde, zie ik de
man voor mijn geestesoog heen en weer lopen
als een tot een meedogenloze straf gedoemde.
Een luguber beeld, 's Mans dagtaak bestond uit
het heen en weer bewegen van een lange pomp
zwengel, een zware ijzeren stang, die van de
zoldering afhing en aan het einde voorzien was
van een gewicht. Lopend over een plank van een
meter of vijf duwde hij deze zwengel van links
naar rechts en omgekeerd op tot ongeveer zijn
eigen hoogte, in schier eindeloze herhaling. Het
moet een zware arbeid geweest zijn, mogelijk
niet zo zeer door de krachtsinspanning die er voor
nodig was, als wel door het afstompende van dit
machinale heen-en-weer lopen. Als dommekracht
stond de pomper tot overmaat van ellende op de
onderste sport van de hiërarchische beroeps
ladder en werd dan ook het slechtst betaald
Dat onder zulke omstandigheden de woningtoe
standen volgens onze huidige opvattingen alles
te wensen overlieten, spreekt wel van zelf.
Zo verloor Schiedam zijn molens
Het rampzalige van de toestand was, dat er
voor de brandersknechts geen hoop op verbetering
bestond. De rijke dagen van de branders waren
voorbij, waarbij eerlijkheidshalve opgemerkt dient
te worden, dat ook in de tijden van welvaart de
sociale verhoudingen der arbeiders in het bran-
dersbedrijf niet beter waren, dan toen de inzinking
van deze industrie een aanvang nam. Wat was
namelijk het geval? In de branderijen werd van
oudsher uit granen de moutwijn gestookt, die de
grondstof vormde voor de jenever, zoals die door
de distillateurs naar het binnen- en buitenland
werd verkocht. Toen echter de veel goedkopere
melassespiritus aan de markt kwam, bleek dat
deze de moutwijn voor een groot gedeelte (en
voor het binnenland zelfs geheel) kon vervangen.
Door deze moordende concurrentie was de eens
zo winstgevende moutwijnindustrie met haar
nevenbedrijven tot ondergang gedoemd. In de
produktiemethode van de moutwijn bleken geen
wijzigingen meer mogelijk te zijn, die een prijs
verlaging ten gevolge konden hebben. De droeve
tijd van deze ondergang heb ik vrijwel in zijn geheel
meegemaakt. De ene branderij na de andere werd
stil gezet. Het was of de leegstaande panden
getuigden van een niet meer te stuiten slopende
ziekte waaraan de stad ten offer was gevallen.
Tragisch was het ook, dat de prachtige, unieke
molens, mede door het verdwijnen van deze indu
strie getroffen werden. Er bestonden in die dagen
nog geen schoonheidscommissies, geen vereni
gingen voor het behoud van de Hollandse molen,
geen burgers, die oog hadden voor fraaie stads
architectuur. Niemand kon verhinderen, dat de
molens werden geslecht of door halve afbraak
tot onooglijke stompen werden misvormd. Het
vandalisme vierde hoogtij! Hier werd stadsschoon
vernield zelfs zonder dat een Kaasjager ruimte
opvorderde voor het verkeer. De kortzichtigheid
van velen in die dagen komt wellicht het meest
treffend tot uiting in het feit, dat er in 1955 stem
men opgingen om de afgeknotte molens.weer
hun oude aanzien te geven!
P. C. VISSER f