wie er sliep, de torenwachter niet 11 aan „Zwart Schiedam" in het tijdschrift De Schiedamse Gemeenschap. Ik moge een paar zinnen van hem aanhalen, die hij schreef over die laagst betaalde groep van brandersknechts. „Van de jeugdherinneringen, die mij zijn bijge bleven aan de Schiedamse branderij van het over heersende type, heeft die aan de „pomper" een welhaast macaber karakter. Geplaatst in de sinis tere omgeving, waarin hij thuishoorde, zie ik de man voor mijn geestesoog heen en weer lopen als een tot een meedogenloze straf gedoemde. Een luguber beeld, 's Mans dagtaak bestond uit het heen en weer bewegen van een lange pomp zwengel, een zware ijzeren stang, die van de zoldering afhing en aan het einde voorzien was van een gewicht. Lopend over een plank van een meter of vijf duwde hij deze zwengel van links naar rechts en omgekeerd op tot ongeveer zijn eigen hoogte, in schier eindeloze herhaling. Het moet een zware arbeid geweest zijn, mogelijk niet zo zeer door de krachtsinspanning die er voor nodig was, als wel door het afstompende van dit machinale heen-en-weer lopen. Als dommekracht stond de pomper tot overmaat van ellende op de onderste sport van de hiërarchische beroeps ladder en werd dan ook het slechtst betaald Dat onder zulke omstandigheden de woningtoe standen volgens onze huidige opvattingen alles te wensen overlieten, spreekt wel van zelf. Zo verloor Schiedam zijn molens Het rampzalige van de toestand was, dat er voor de brandersknechts geen hoop op verbetering bestond. De rijke dagen van de branders waren voorbij, waarbij eerlijkheidshalve opgemerkt dient te worden, dat ook in de tijden van welvaart de sociale verhoudingen der arbeiders in het bran- dersbedrijf niet beter waren, dan toen de inzinking van deze industrie een aanvang nam. Wat was namelijk het geval? In de branderijen werd van oudsher uit granen de moutwijn gestookt, die de grondstof vormde voor de jenever, zoals die door de distillateurs naar het binnen- en buitenland werd verkocht. Toen echter de veel goedkopere melassespiritus aan de markt kwam, bleek dat deze de moutwijn voor een groot gedeelte (en voor het binnenland zelfs geheel) kon vervangen. Door deze moordende concurrentie was de eens zo winstgevende moutwijnindustrie met haar nevenbedrijven tot ondergang gedoemd. In de produktiemethode van de moutwijn bleken geen wijzigingen meer mogelijk te zijn, die een prijs verlaging ten gevolge konden hebben. De droeve tijd van deze ondergang heb ik vrijwel in zijn geheel meegemaakt. De ene branderij na de andere werd stil gezet. Het was of de leegstaande panden getuigden van een niet meer te stuiten slopende ziekte waaraan de stad ten offer was gevallen. Tragisch was het ook, dat de prachtige, unieke molens, mede door het verdwijnen van deze indu strie getroffen werden. Er bestonden in die dagen nog geen schoonheidscommissies, geen vereni gingen voor het behoud van de Hollandse molen, geen burgers, die oog hadden voor fraaie stads architectuur. Niemand kon verhinderen, dat de molens werden geslecht of door halve afbraak tot onooglijke stompen werden misvormd. Het vandalisme vierde hoogtij! Hier werd stadsschoon vernield zelfs zonder dat een Kaasjager ruimte opvorderde voor het verkeer. De kortzichtigheid van velen in die dagen komt wellicht het meest treffend tot uiting in het feit, dat er in 1955 stem men opgingen om de afgeknotte molens.weer hun oude aanzien te geven! P. C. VISSER f

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1957 | | pagina 11