iiü X l N/ÜAvkI'' SS 31 een Wezenfonds, een diaconale taak, die men tot dan toe had verwaarloosd. Het beroepen van predikanten is in kleine kerkelijke gemeenten altijd en overal in ons land (en ook daarbuiten) een lijdensgeschiedenis. Schiedam vormt daarop geen uitzondering, want een lange reeks van pre dikanten diende voor korte of langere tijd de gemeente, die tot in 1810 het intussen wel zeer bouwvallig geworden kerkje aan de Diefhoek bleef gebruiken. Soms ging een dominee vlak voor de winter weg, en de kerkeraad zat dan met de handen in het haar, want men kon zo moeilijk aan een andere dominee voor de wekelijkse predik beurten komen. Zij moesten ten slotte dan voor één zondag helemaal uit de richting Delft komen met de trekschuit. Het valt dus weinig te verwonderen, dat de gemeente menigmaal geruime tijd vacant is geweest. Soms zag men de dominee ook met weinig leedwezen vertrekken zoals bij voorbeeld die dominee Landsberg, ook al een wmrïnii. li jonge Duitser. Hij bezat wel niet de nodige getuig schriften om in Nederland kerkelijke examens af te leggen, maar toch was hij dan, na veel moeite overigens, benoemd te Schiedam. Hij had vreemde manieren, die predikheer, want hij schold zijn kerkeraadsleden uit op de kansel, omdat ze niet trouw genoeg naar zijn zin ter kerke kwamen. Zijn Nederlandse ambtgenoten waren in zijn oog aartsbedriegers en de president-kerkvoogd, Torley, beloofde hij nog altijd op de preekstoel! de Pauselijke hoornen te zullen afstoten". Nu was broeder Torley wel geen gemakkelijke broeder, omdat hij altijd zijn zin wilde doordrijven, maar die belediging ging toch wel te ver. Op zekere zondag zat dan ook de ,,Heer Hoofd officier" in de kerk, op verzoek van de kerkeraad om eventueel de oproerige dominee tot de orde te roepen. Het werd een onverkwikkelijke zaak toen de voorlezer en de dominee gelijktijdig spraken en uit de Bijbel lazen. Maar toen de ver tegenwoordiger van de burgerlijke overheid de predikant beval te zwijgen, sloeg ds. Landsberg de vreselijkste taal uit. Een aantal mensen verliet toen de kerk maar, waarop de predikant woedend werd en de preekstoel af rende. De hoofdofficier voegde hij in het voorbijgaan toe: Ik wou dat jou de donder en blixem de kerk uyt sloech". En na deze imponerende woorden verliet hij zonder hoed, en de jas onder de arm, de kerk, „met sijne oogen vol vloek en wraak", zoals een oog getuige-verslag destijds luidde. Financieel kreeg de jonge gemeente steun van Amsterdam, dat als tegenprestatie een vinger in de pap hield bij het beroepen van predikanten. Driehonderd gulden per jaar was een belangrijk bedrag in die tijd en het valt te begrijpen, dat de arme Schiedammers zo'n bijdrage van hun rijkere Amsterdamse broeders (koop.lieden, reders, e.d.) goed konden gebruiken. Maar toch boterde het niet altijd zo best. Eens moesten de leden van de Schiedamse kerkeraad drie maanden wachten voordat zij van de Amsterdamse lutherse gemeente (afwijzend) antwoord kregen op hun verzoek om een bepaalde dominee te mogen beroepen. Toen besloten de Schiedammers heel dapper om het geld maar te laten voor wat het was. Heel lang duurde de ongehoorzaamheid niet want enige jaren later, bij het zilveren jubileum van de kleine gemeente, schonk dat zelfde Amsterdam een flinke stapel nieuwe zangbundels, die juist tevoren in een nieuwe vertaling van de (hand)pers was gegleden. „Hoewel de kerkeraad niet obedient (gehoorzaam) is geweest" schreven zij er ten overvloede bij De Duitse invloeden van de immigranten zijn tot diep in de 19de eeuw merkbaar geweest. Eerst bij de viering van het 100-jarig bestaan kon worden gezegd, dat de gemeente geheel verhollandst was. A. VELTHOEN.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1957 | | pagina 11