mm r :|É4 Hii i:ip MÉ-- V.. 78 Wn 5* verdienstelijk hoornblazer bij de schutterij, de heer Van Leeuwen, werd aangewezen hem te ver vangen, maar de heer Baanvinger moest de kosten van deze vervanging uit eigen beurs betalen. Dat was de zgn. goede oude tijdTot aan het jaar 1902 is de heer Baanvinger zijn hoge post blijven ver vullen. Toen werd bij de Ned. Bell Tel. Mij. een nachtelijke alarmcentrale ingesteld, waardoor deze functie overbodig werd. Gedurende 26 jaren heeft de heer Baanvinger gewaakt voor het heil der stad en van zijn inge zetenen. Daarboven in de torenspits in zijn acht kantig houten kamertje, voorzien van vier raamp jes naar elk van de windstreken, gaf hij ieder half en heel uur door een stoot op de hoorn het sein, dat alles veilig was. Het kon in dit kleine vertrekje daar hoog boven in de toren in de nachtelijke uren bitter koud zijn en het moest al een buitengewoon warme zomer zijn, wilde men het stoken achterwe ge kunnen laten, leder kwartaal moest op last van het Gemeentebestuur de stookgelegenheid nagezien en van roet gezuiverd worden en het was de heer Gallee, die zijn smederij had in de Kreupel- straat, aan wie de zorg daarvoor was toevertrouwd. Overigens stonden in dit kleine kamertje brand- emmers en een pekelton en was slechts kaarsver lichting toegestaan, teneinde het brandgevaar zoveel mogelijk te beperken. Wanneer de torenwachter brand constateerde (en meestal kon hij nauwkeurig aangeven waar deze was uitgebroken) werd de klokkenluider gealarmeerd door middel van een spreekbuis, die in diens slaapvertrek uitkwam. De torenwachter hing de brandlantaarn uit in de richting van de brand, de klokkenluider begon de brandklok te luiden, de brandweer werd gewaarschuwd, de schutterij kwam in het geweer om de orde te handhaven en in de straten met luider stem aan de burgerij mede te delen waar de brand was. Dit laatste had natuurlijk ten gevolge dat alles uit liep om naar de brand te gaan kijken. Wanneer dan de ochtendschemering aanbrak en de nacht zijn geheimen prijs gaf, kon men meermalen eigen aardige tonelen aanschouwen, die de lachlust opwekten. Wij herinneren ons uit die jaren tal van branden in branderijen, mouterijen, houtzagerijen en meelfabrieken en vooral wanneer een mouterij in brand vloog en het brandende graan naar buiten werd geperst en zich in de lucht verspreidde, was dit een schitterend gezicht. De heer Baanvinger heeft zijn functie tot aan de opheffing daarvan in 1902 uitgeoefend. Zijn heen gaan was dus niet vrijwillig en om die reden be sloot het Gemeentebestuur na ernstige deliberatie hem een wachtgeld toe te kennen ten bedrage van de helft van zijn salaris, dus f 3.50 per week. Nu was een wachtgeld in die dagen altijd maar iets betrekkelijks en daarom verzocht onze goede torenwachter, die 26 jaren voor het heil der ge meente had gewaakt en reeds 62 jaar was, aan de Gemeenteraad om dit wachtgeld om te zetten in een pensioen en de vroede vaderen beschikten gunstig op dit verzoek, maar achtten deze jaren lange werkzaamheid met een pensioen van f 2.50 per week voldoende gehonoreerd. De heer Baan vinger is 82 jaar geworden en heeft dus nog 20 jaar van dit ruime pensioen profijt mogen trekken. En zo eindigt de geschiedenis van een van de oudste en hoogste ambten uit het verleden, een ambt, dat voor de veiligheid van het oude Schie dam van grote betekenis is geweest. J. E. VAN RIET.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1957 | | pagina 14