r DE KNIEËN NIET REKKEN! 80 En dan zal ik, telkens als zich de gelegenheid daartoe voordoet, reeksen van die historische zaken in speciale arrangementen laten zien. De combinatie juist vah hedendaagse kunst en een hedendaagse beleving van wat voorbij is, dat kan interessant zijn. Onze historische zaal, die door mijn voorganger al aardig opgefrist was, zal nog verder worden opgeknapt en bij de grote museumrestauratie, die heus een keer komt, wordt Beloofd is beloofd en dus hierbij eens een paar stukjes uit het Handboek voor Wiel rijders", verschenen te Leiden bij T. H. IJtsma in 1891. 't Gaat over driewielers (twee grote wielen voor, een klein wieltje erachter aan) en 't zij je gezworen dat het Handboek op pagina 33 schrijft: ,,De nieuwste machine van deze soort is Singers Victoria"; deze is zoo ingericht, dat verscheidene machines achter elkaar kunnen worden bevestigd, zoodat 't geheel eene soort van trein vormt; aan de achterste wordt dan in den regel een bagagewagen toegevoegd. Dikwijls heeft men er een paar muzikanten bij, zooals de gewoonte is in Coventry. Een van deze machines wordt gebruikt aan een blinden instituut; alleen de tweede rijder van voren kan zien en deze stuurt natuurlijk den trein. De trein is evenwel lang zoo snel niet als eene enkele machine, uitgezonderd op zeer goede wegen." Nog mooier is op pagina 61 de volgende opmerking ,,Vele rijders hebben de gewoonte hunne knieën uit te rekken voor het begin van eenen rit. Dit is een leelijk gezicht, en verspilt een aanzienlijk bedrag aan kracht, dat anders dienst bij het rijden had kunnen doen." Op pagina 62 waarschuwt het onvolprezen Handboek: „Het rijden met een open mond geeft iemand een idiotenvoorkomen en kan zware verkoud heden veroorzaken, bronchitis etc.; 's winters zoowel als 's zomers verdroogt de binnenko mende lucht de keel en maakt herhaald drinken noodzakelijk, terwijl de kleine stofdeelen, die in de longen komen, daar veel kwaad kunnen uitrichten." het museum met stijlzalen verrijkt, zalen dus, waarvan het uiterlijk zelf ook historisch is (oude betimmeringen en dergelijke). Mijn wantrouwende vriend had inmiddels de vlag reeds gestreken. Maar ik had nog iets voor hem in petto, dat hem op de juiste wijze beleefd de hoed deed afnemen en van ,,je" op ,,u" deed overschakelen. Het is namelijk zo, dat deze zomer in Genève een zeer grote, internationale tentoonstelling wordt gehouden onder de titel „Kunst en arbeid". Uit de landen, aangesloten bij het Internationaal Arbeidsbureau, wordt daartoe een schitterende reeks kunstwerken op het thema van de werkende mens bijeen gebracht. Nederland zal zijn inzending richten op het gilde-wezen en nu is het zo leuk, dat het Schiedams museum aan deze inzending een zeer mooie bij drage heeft kunnen leveren. Op verzoek van het Internationale Arbeidsbureau en onze Staats secretaris voor Sociale Zaken hebben wij vijf voorwerpen, die betrekking hebben op de Schie- damse gilden, naar Genève gezonden. Daar zijn twee prachtige kisten bij, een van het Opredersgilde uit 1733 (compleet met een gekroon de haring op het deksel en een lijnbaan op de zij kant) en een van het gilde der timmerlieden, het St. Josephsgilde, uit de zeventiende eeuw. Dit laatste pronkstuk, geschilderd donkerbruin, rood, wit en groen, is versierd met wapens en de namen van de gildemeesters. Het gildebestuur bewaarde er o.a. de archiefstukken in. Van het St. Josephsgilde is er voorts een magni fieke tinnen kan naar Zwitserland. Ook op deze kan staan namen en wapens van gildemeesters. Voorts stonden wij een meesterproef af van het gilde der smeden, het St. Eloysgilde. Je weet, dat de gilde-leerlingen vroeger een werkstuk moesten afleveren om de meester-titel te kunnen veroveren. In dit geval heeft een zekere smid Cornel in 1698 een kunstige tabaksdoos gemaakt, met een afbeel ding van de schutspatroon der smeden, St. Eloy, op de deksel. En tenslotte gaven we voor de Zwit serse tentoonstelling ook nog een comfoor in twee kleuren koper, door de hoofdman Harmen Coopman in 1760 gemaakt en aan zijn gilde ge schonken. Je ziet dus, dat wij ons voor onze historische collectie helemaal niet hoeven te schamen en dat zag mijn vriend ook wel in, want hij stond op het punt, voor me op de knieën te vallen. Nu houd ik niet van overdrijving en dus zei ik, dat hij mocht volstaan met een diepe buiging. Overigens, Willem, heb ik je nog veel meer te zeggen maar de redactie-raad van dit blad meent, dat er grenzen zijn (ik ben het daar niet mee eens) en ik besluit dit maal met te zijn je gulle maar anderzijds toch ook behoudzuchtige vriend, de conservator PIERRE JANSSEN

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1957 | | pagina 16