S H I E D A M:
B1EUWJAA1.S HETL - EN- ZEGEN WENSCÏIEN?
Eerbiedig Opgedragtn (door de Klapveaakersaan alle Heeren Kooplieden,
Burgers en Inwoonders der STAD
Op den Ingang van het Jaar Onzes I her en J E S U CIIR 1 ST 1 1796.
De klapwaakers zagen het jaar 1795 en het nieuwe jaar als een sombere geschiedenis:
„Wat grvsaard heugd van zulk een reeks van winter
dagen,
Als men in 't voorjaar had, met reeden kan men
klagen
Van een verarming, door een bange Duuren-tyd!
Byzonder d'Ambachtsman, die 't wel het meeste
raakt,
Beschouwd zijn Huisgezin met traanen in de oogen,
En 't hart versmelt in hem door innerlyk meedoogen,
Daar hy zyn Kindren ziet zeer hongerig en naakt!
Door Werkeloosheid in 't gemis van zyn bestaan,
Is raad en reddeloos, want hy weet niets te winne,
Dies dugt hy, dat hy met zyn arme Huisgezinne,
Door 't zwaard des hongers binnen korten zal
vergaan
O! Bang vooruitzigt in die bittren tegenspoed!
O! Troosteloos gestel, o! kommervolle daagen,
Dat blyft het bang geroep en het hartbreekend
klaagen!"
De beambten van de Straatverlichting konden in
1844 veel opgewekter zijn, en hun wens als volgt
besluiten:
„Dat deugd, o brave Burgerij
U steeds ten gids en leidsvrouw zij,
Op alle uwe wegen.
Zoo wordt deez' schoone Handelstad
Door uw gedrag op prijs geschat,
Gekenmerkt door Gods zegen.
En warm gevoel van dankbaarheid,
Die u voor hooger heil bereid,
Beheerscht het hart der braven,
Die steeds getroost naar weg en lot,
Hun ranke kiel door 't geloof in God,
Voere in behouden Haven."
188