196 aan te allen tijde de hoogste onderscheiding is toegekend, de adel der ziel" 5). Van deze nobele figuur is Betsy in tal van opzichten ook het geesteskind; haar karakter is stellig mede door zijn voorbeeld voor het leven gestempeld. Ook naar buiten bleef zijn invloed de eerste jaren na zijn dood haar opvoeding beheersen: de streng-degelijke kostschool van mej. G. C. E. Inckel te Maarssen, die bij Schiedamse families een voortreffelijke reputatie genoot als het gold, een laatste precieuze hand te leggen aan de jonge damesopvoeding; in deze kostschooljaren de catechisatie bij de Maarssense predikant ds. M. A. Adriani; ten slotte het plech tig ogenblik waarop, kort voor Pasen 1875, belijdenis des geloofs werd afgelegd, samen met kostschoolvriendinnen en jongens en meisjes uit het dorp in de Vechtstreek. Naar geestelijke twee-eenheid Lidmaat van de Ned. Herv. Kerk dit was het sluitstuk van Vaders invloed, want dr. Maas was een gelukkige synthese ge weest van wetenschap en godsdienst, verstand en geloof. Maar tevens het einde er van, althans in dogmatisch-godsdienstige zin. Het jaar tevoren was een ander in haar leven gekomen, die er een divergerende richting aan zou geven, een jongeman even gevoelig voor sociale misstanden als Vader, maar rationalistisch- humanistisch van huis uit, opgevoed in de sfeer van het verstan- delijk-verlichte denken dat ook de tweede helft van de negen tiende eeuw in Nederland nog doorwerkte: Coen van Deventer, zoon van Dordrechts eerste h.b.s.-directeur dr. Julius Christiaan van Deventer en Anne Marie Busken Huet, een zuster van de grote Conrad Busken Huet. De kennismaking tussen Coen en Betsy dateerde uit de tijd van Coens eindexamen h.b.s. in 1874, de officiële verloving volgde bij zijn kandidaats rechten, driejaar later. Nog weer drie jaar later voeren zij op de „Prins Hendrik" samen naar Indië, de wijde wereld en een gelukkige toekomst tegemoet, gelukkig voor henzelf want dit zou een zeldzame geestelijke twee-eenheid worden, geluk-schenkend voor vele anderen tevens: in hun sociale bewogenheid zouden zij de lijn van Vader Maas doortrekken, geconcretiseerd vooral naar de Indonesische samenleving, waar zij een gemeenschappelijk ideaal zouden vinden en met grote toewijding hun leven lang uitdragen. Het godsdienstig dogma moge sindsdien uit haar leven gebannen zijn in praktisch Christendom is zij ten lichtend voorbeeld geweest. Mr. C. Th. van Deventer heeft eenuitermatevoorspoedigecar- rière gemaakt: drie jaar griffier op Ambon, twee jaar lid van de Raad van Justitie te Semarang, in 1885 in dezelfde plaats advocaat van een drukbeklant kantoor, dat hem in staat zou stellen op nog geen veertigjarige leeftijd als bemiddeld man te repa triëren. Veertien jaar hebben zij in deze Middenjavaanse kust stad gewoond, in de lieflijke heuvels van Tjandi, met uitzicht op de vlakte, de Javazee, de zeventoppige Muriah. „Gelukkige jaren", heeft mevrouw Van Deventer ervan geschreven en daardoor warmte en diepte verlenend aan haar liefde voor het. Indië en vooral het Java, dat tot haar geluk in materiële en geestelijke zin zozeer had bijgedragen. In dit geluk ligt, samen met beider sociale bewogenheid, de oorsprong van de ereschuld idee, die mr. Van Deventer na hun terugkeer-voor-goed in de politiek zou uitdragen en waaraan dit echtpaar een persoonlijke interpretatie zou geven, eerst samen, na ziin dood door haar alleen een kwart eeuw voortgezet in trouw aan het door hem geboetseerde ideaal. De persoonlijke ereschuld Hun warme menselijkheid had in de Indische periode het ma terialistische exploitatie-karakter van de negentiende-eeuwse koloniale politiek gesignaleerd en veroordeeld. Terug in Neder land zou mr. Van Deventer, als publicist en parlementariër een persoonlijkheid van onverdachte oprechtheid en onbaatzuchtig heid, een ethisch beleid propageren, waarvoor eind vorige eeuw de tijd rijpte en dat gestalte kreeg in het koninklijk woord uit de Troonrede van 1901, die Nederlands verantwoordelijkheid jegens de volken overzee tot zedelijke roeping verhief. Voor regering en volk van Nederland impliceerde dit de aflossing ener morele ereschuld jegens de verwaarloosde kolonie over brede linie: welvaartsbevordering, geestelijke weerbaarmaking door volksopvoeding en -onderwijs, straks politieke mondig heid en zelfbestuur. In onderdelen van het on derwijsterrein is het echtpaar Van Deventer voorgegaan: dat was de aanvaarding van hun per soonlijk aandeel in de ereschuld. Zij zagen tweeërlei urgen tie. In de eerste plaats de vorming van een Indonesische intelli- Op huwelijksreis te Luik in de zomer van 1880: Betsy Maas, nu mevrouw van Deventer-Maas, en haar man Conrad Théo- dore van Deventer. den, en naar grootmoeder en moeder beiden vernoemd: Elisa beth Maria Louise. Betsy zag het levenslicht in de dokterswoning „aan de Plantage", zoals het toen heette, Tuinlaan 100, naar de oude wijknummering B120. Tegenover het park met zijn forse kastanjebomen, de fluweelrode pracht van de meidoorns en de zomerse geur der seringen was het rijk wonen, een oase in de beroete en berookte fabrieksstad. Later, na Vaders dood, is de doktersweduwe met Betsy en de jongere broertjes verhuisd naar Lange Haven 27 4), die in de zeventiger jaren zijn voor naam cachet van patriciërsgracht al aan het verliezen was; de groezelige gevels der branderijen wisselden er af met de deftige behuizingen der Schiedamse notabelen de Nolets, de Poort mans, de Vernede's en zo vele anderen, tot welke kring vanouds ook de familie Maas behoorde. Ook zijn geesteskind Ziehier dan de omgeving waar Betsy haar jeugd heeft door gebracht: al heel vroeg, omstreeks 1861 -'62, handwerklessen „van een niet aan een school verbonden juffrouw, die ook catechisatielessen gaf," heeft zij zelf eens verteld; trouw ter school bij mejuffrouw Hoek, hoofdonderwijzeres aan de bijzon dere burgerschool (tevens mulo) voor meisjes; en reeds als parmantige zesjarige tweemaal 's weeks naar gymnastiekles, uitgesproken wens van de vooruitstrevende vader. Het is een gelukkige, onbezorgde jeugd geweest, totdat in 1868 een ernstige ziekte Vader dwong zijn praktijk neer te leggen; Betsy was toen elf. Een jaar later werd de vader uitgedragen die naar de lofspraak zijner vrienden en naar de ervaring zijner patiënten en van de Schiedamse armen „de verhevenste adel bezat, waar-

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1957 | | pagina 24