Elisabeth van Deventer'Maas
226
(Slot van biz. 223)
honderden bloemstukken en in een overweldigend
drukke receptie. Bij die gelegenheid kwam nog eens
tot uiting op hoe velerlei gebied zij actief was geweest,
de motivering van het predikaat „een van Nederlands
grootste maatschappelijke werksters"! Want hoezeer
zij de Indische scholen en haar meisjes op de handen
droeg, in Den Haag wist iedereen mevrouw van
Deventer te vinden als het om sociaal werk ging, van
welke aard ook.
Wereldtentoonstelling 1910
Vaak hield zulk een beroep op haar medewerking
direct of indirect verband met Indonesië. De Indische
afdeling op de wereldtentoonstelling in Brussel (1910)
was nog hun beider werk geweest; op geen wereld
tentoonstelling nog was de Oost zó waardig vertegen
woordigd geweest, heeft een kenner er van gezegd 2).
Dezelfde afdeling op een andere tentoonstelling,
namelijk „De Vrouw 18131913" op het buiten
„Meerhuizen" aan de Amstel, onderscheidde zich,
vooral ook dankzij haar bemoeienis, door een originele
opzet die sterk de aandacht trok: een echt Indisch huis
met erf en bijgebouwen, volledig ingericht, waar de
bezoeker met eigen ogen kon zien hoe de Hollandse
vrouw overzee met haar gezin leefde. Het werd een
geslaagde poging om de levenssfeer in Holland en
Indonesië nader tot elkaar te brengen. Ander werk
in verband met de tropen betrof de oprichting van de
Koloniale School voor vrouwen en meisjes, op sugges
tie van Zr. Hellemans, die in Zuid-Afrika had meege
maakt hoe de jonge immigrante vaak met twee lin
kerhanden in den vreemde aankwam. De Koloniale
School ging nu de vrouw voorbereiden op haar toe
komstige taak in de tropen, in het gezin zo goed als
in de maatschappij.
Zo is er wel een dozijn verenigingen geweest, waar
zij zich verdienstelijk voor maakte; hier volgen er
nog enkele. De oud-apothekeres uit Batavia, mejuf
frouw Charlotte Jacobs, zuster van dr. Aletta Jacobs,
benoemde haar tot een der bestuurderessen van een
door haar nagelaten fonds, waaruit de studie van
begaafde Nederlandse en Indonesische meisjes zou
worden bekostigd; jarenlang is mevrouw Van Deven
ter voorzitster van dit fondsbeheer geweest. In de
jaren van groei van de Vereniging Oost en West,
geboortig uit de Nationale Tentoonstelling van Vrou
wenarbeid van 1898, behoorde zij tot de stuwende
krachten. Zij maakte deel uit van het bestuur der
Vereniging tot Oprichting van Jonge-Vrouwenscholen,
koesterde met moederlijke zorg het Indische Huis op
het Haagse Mauritsplein, weerde zich in de sectie
onderwijs van de raad van advies van de Volksuni
versiteit aldaar, steunde met raad en daad de Eerste
Nederlandse Buitenschool, eveneens een Haags ini
tiatief, werkte stimulerend in de zorg voor zieken en
ouden van dagen door de 's-Gravenhaagse Wijkver
pleging, concentreerde het eerste jaar van de wereld-
2) Dr. H. T. Colenbrander in „Leven en arbeid van mr.
C. Th. van Deventer", uitg. P. N. van Kampen Zoon, Amster
dam, 1916.
oorlog 19141918 al haar energie op de Toevlucht
voor Vluchtelingen te Scheveningen, toen de Duitse
inval in België dezen bij duizenden over onze grenzen
joeg. Terecht kon zij, diep in de zeventig, van zichzelf
schrijven: „Mijn leven is steeds overdruk; heerlijk
gevuld, maar soms overweldigend"
Een milde hand
Hoezeer Indonesië boven alles haar liefde had, bleek
bij haar overlijden. Het testament formuleerde een
laatste wens van hen beiden: nog bij het leven van de
heer Van Deventer was overeengekomen dat, populair
uitgedrukt, Indonesië enig erfgenaam van hun ver
mogen zou zijn. Bij testamentaire beschikking werd
dit vermogen ondergebracht in een naar haar genoem
de stichting, die de zedelijke, geestelijke en materiële
belangen van het Indonesische volk zou bevorderen,
in het bijzonder op onderwijsgebied. Daar de toekom
stige status van het vooroorlogse Nederlands-lndië
onzeker was (zij overleed onder de Duitse bezetting,
op 26 maart 1942, de maand van de capitulatie van
Nederlands-lndië voor Japan), voorzag het testament
nadrukkelijk in een eventuele verandering van die
status en maakte haar laatste wens geheel los daarvan
„De oprichting van gemelde stichting moet
plaats hebben zelfs ingeval het tegenwoordige
Nederlands-lndië, geheel of ten dele, niet meer
onder Nederlands bestuur mocht staan, indien
slechts de mogelijkheid om het betreffende
vermogen in het belang der inheemse bevolking
aan te wenden, aanwezig is".
Aan deze wens is na de bevrijding uitvoering gege
ven, eerst onder Nederlands bestuur, sinds eind 1949
onder Indonesische soevereiniteit. De rente van het
stamkapitaal der Van Deventer-Maasstichting komt
tal van sociale instellingen ginds ten goede: zieken
huizen en poliklinieken, onderwijsinstellingen op
velerlei gebied, kindertehuizen en sociaal werk in
stadskampongs, ooglijdersgestichten en de arbeids-
therapieten behoeve van krankzinnigen, de padvinde
rij en een doofstommeninstituut, enzovoorts.
Het zou, ondanks de indrukwekkende opsomming,
niet in overeenstemming met de werkelijkheid zijn,
indien dit artikel werd besloten met de frase dat de
naam Van Deventer in het na-oorlogse, soevereine
Indonesië voortleeft. Ongetwijfeld bij de enkelen,
even stellig niet bij de massa. In de aan mevrouw Van
Deventer gewijde biografie heeft schrijver dezes het
reëler en daarom juister genoemd, dit voortleven te
zoeken in „de milde hand, die dwars door een Japanse
bezetting, een revolutie en een Nederlands-Indonesisch
conflict heen, hun beider liefde voor het land en de
mensen blijft uitdragen". Het is een milde hand, die
lang na hun dood veelal naamloos voortzet wat zij
als een levensvervulling gezien hebben, met zorg
kiezend en met verstand schenkend, wéldoende zonder
om te zien, de afbetaling in stilte van hun hoge op
vatting ener ereschuld.