Bilt ituUich bmutjü
in twee
consistoriekamers
£en kleine jongen duwde bijna vier eeuwen
14
geleden een houten deur in de Lombardsteeg open
en riep door de schemerige gang: ,,Hoor moeder, ze
slaan in de Grote Kerk de boel kapot!" Zijn moeder
trok hem verder het huis in en zei dat in zo woelige tijden
kleine kinderen beter thuis konden blijven.
Hetzelfde zeiden honderden andere moeders in de
smalle stegen en langs de grachten van de Schiedarhse
binnenstad tegen hun onrustige kinderen, terwijl intussen
in de Grote Kerk de wijwater-bakjes tussen de brok
stukken van de neergehaalde beelden vielen. Als een
woeste wervelstorm trok de troep mannen onder aanvoering
van beeldenstormer Barthold Entes door de kerk. Zij
lieten niets dan puin en scherven achter. Lang blies de
wind door de kapotte ruiten van de consistoriekamer,
voor de Hervormden definitief het bestuur van de St. Jan
in handen namen en de ergste vernielingen herstelden.
De eerste kerkmeesters kwamen op een sombere
Goede Vrijdag, op 9 april van het jaar 1574, bijeen
in de hoge koude consistoriekamer. Het waren
Willem Jansz. en Adam Alartsz. die in een kring van
ouderlingen vergaderden over de nieuwe reglemen
ten voor Schiedam. Een jaar later liet de zoon van
de oude burgemeester, Pieter Pieterz. van den Burch,
nl. Cornelis Pieterz. van den Burch, zich kiezen tot
kerkmeester tezamen met Arien Cornelisz., Duyst
van Santen en Jan Jacobz. Fonk. Het waren meestal
goed gesitueerde burgers, deze kerkmeesters, die
in de loop der eeuwen er steeds vaker toe overgingen
het interieur van kerk of consistoriekamer te ver
rijken met een meer of minder smaakvol voor
werp.
In de tweede helft van de 18de eeuw bracht de
brandersindustrie onze stad tot grote bloei en het
kon niet anders of het interieur van de kerk onder
vond hiervan de invloed. De hoge wanden van de
consistoriekamer werden bekleed met goudleer
behang, stevig paardeleer, kunstig beschilderd met
rozen en guirlandes op een gouden fond.
Na een nieuwe periode van verval werd de Grote
Kerk en tevens de consistoriekamer van 1945 tot
1948 grondig gerestaureerd. Wanneer nu in 1958
de kerkmeesters vergaderen, werpen drie kroon
luchters een helder licht over het groene tafelkleed
dat op een lange massieve tafel ligt. Als de koster,
de heer W. G. van Put, binnenkomt met een blad
met achttien kopjes koffie, bewegen de glazen pegels
van de lampen met een zacht rinkelend geluid. „Het
is zo'n prachtig gezicht, die brandende lampen,"
zegt de koster, „als we de luiken open laten tijdens
een vergadering staat er altijd een hele groep mensen
buiten voor het raam te kijken."
In het midden van de lange muur staat een tafeltje
met gouden pootjes en een grijs marmeren blad;
de muur boven dit Louis XV-tafeltje is lichter van
kleur, het groen van de guirlandes is duidelijker te
zien en de koster legt uit dat hier een spiegel heeft
gehangen. De lijst is indertijd naast de vuilnisbak
gezet en de spiegel hangt in een van de kasten.
Veertien stoelen, die aan de Biedermeier tijd doen
denken, staan keurig netjes langs de wanden, ze zijn
glanzend opgepoetst want de koster neemt zijn taak
ernstig op en komt hier iedere dag met stofdoek
en veger.
Kleurige wapens van uitgestorven geslachten
slechts van één der geslachten komt neg een tak voor
op de Eilanden hangen hoog langs het gebeeld
houwde plafond. Eens per maand zitten vele vaders
hier naar de oude familiewapens te staren, wanneer
ze doopaangifte komen doen van een kind. Soms zijn
die kinderen meegekomen, maar denk niet dat het
dan rumoerig is in de statige consistoriekamer.
„Meestal zijn ze doodstil" verzekert, de koster ,„ze
zijn onder de indruk van de kamer". Wij kunnen
ons dit best voorstellen, want ook wij hielden onze
stemmen gedempt en liepen op onze tenen over de
parketvloer, deden zachtjes de deur achter ons
dicht en staken behoedzaam ons fietssleuteltje in
het slot.
i