Toen ik op een van die verrukkelijke voorjaarsdagen,
tot aan mijn oren weggedoken in een dubbel gevoerde
overjas en met twee wollen sjaals om mijn hoofd, langs
het erf wandelde van de Qebr. Van Qelder hoorde
ik duidelijk BRAAAANDroepen.
Rondkijkend zag ik nergens vuur noch rook. Wel zag
ik, opgewonden-rood, benzinewagen A-5 van de Schie-
damse brandweer staan.
,,Kan ik helpen V' bood ik aan.
„Meneer," snikte de wagen. „Voor mij is geen hope
meer."
„biou, das rot, karl" vond ik sympathiek.
„Hebbu effe smeekte hij.
„Natuurlijk, jongen, stort je opgekropte gemoed
maar eens uit."
„Als er," begon hij tranend.... „Als er een oude
lokomotief zijn laatste rit gereden heeft, wat doet men
dan?"
„Nou," fantaseerde ik dartel, „dan krijgt ie een
grote bloemenkrans van voren, een mooie speech van
de generaal'directeur der Spoorwegen, een aandoenlijk
klopje op zijn flanken van de passagiers. Dan
snikt de hoofdmachinist zijn pet vol herinneringen en
dan wordt ie netjes bijgezet in het Spoorweg-museum
te Utrecht. Daar kan ie nog een eeuw of vier genieten
van een mooie ouwe dag."
„En ik," laaide de brandwagen furieus, „ik, die
sinds 1921 altijd klaar gestaan heb voor de brandende
mensheid, die ik weet niet hoeveel belendende percelen
heb natgehouden, die in de oorlogsdagen van 1940
een heel stuk van de Binnenweg te Rotterdam wist te
behouden
O, als ik u alles moest vertellen van mijn leven.
Het begon al met die prachtige uitslaande brand van
de tabaksfabriek van de firma Schuijer. Nee, der is
niks meer van over. Die fabriek stond aan de Noord-
vest, waar later Scheffers zijn fabriek had en nu Van
Hattum draait. Tweeduizend liter per minuut
heb ik er tegenaangespoten. U had het moeten zien,
meneer! En wat denkt u van de molen op de Westvest
en later die reuze fik bij de BaronieEn weet U
wat er nu met mij gebeurt?"
Ik wist het maar ik durfde het niet hardop te zeggen.
„Het enige wat van mij over zal blijven is mijn sirene
de beste die er ooit op een brandweerwagen gezeten
heeft. Ze hebben hem nu op mijn opvolger gemon
teerd en wat blijft er over van mij
Schroot, meneer, schroot van negen cent de kilo.
Ik kon het verdriet van die goeie brave kar niet langer
aanzien. Schreiend ben ik me gaan verkwikken in de
eerste en lang niet de beste herberg.
Sebastiaan.
31