Maria Janse,
kunstenares
probeert een brug te slaan tussen
mensen en kunst
202
Een kamer, vier-hoog-achter, daar woont Maria Janse; haar overburen die bij haar kunnen
binnenkijken, zijn de merels in de zomer en als de herfst aanbreekt, zijn het de meeuwen.
En anders is er niets dan lucht en wolken en veel zon.
Het inwendige van deze lichte kamer op de bovenste verdieping van een huis aan de B.K.-laan
doet gezellig aan. Modern en antiek is gemoedelijk en smaakvol gemengd. Een strakke tafel
op metalen poten naast een strenge boekenkast van eikehout. Er staan veel boeken over
kunst achter de glazen deuren en dat is vanzelfsprekend, want mej. Janse leeft vóór, van,
dankzij en ondanks de kunst.
Vóór de kunst, dat begon toen zij haar nette kantoorbaan opgaf voor de academie in Rot
terdam.
Van de kunst, dat was met moeite mogelijk toen zij zelfstandig begon te werken na haar eind
examen.
Dankzij de kunst, dat wil zeggen: Dankzij de oude meesters die in het museum Boymans-
Van Beuningen hangen, want al een jaar of wat werkt mej. Janse daar als pedagogisch ambte
naar.
En ondanks de kunst, omdat zij een belangstelling heeft die nog wat verder dan de grenzen
van de kunst reikt.
En al heeft zij een permanent gebrek aan eigen,
vrije tijd, toch ziet ze kans die verder reikende be
langstelling te bevredigen. In haar vakanties kan
bijvoorbeeld een flinke reis haar weer die nieuwe
impressies geven, die zij nodig heeft.
Ria Janse, tekening. Illustratie bij de dichtregels:
„En met den arm geheven bad zij den blinden Dood:
'Ach, overijl u niet met mij, ik ben nog maar een kleine maagd"
Impressies trouwens, die zij vastlegt in levendige
schetsen, want haar beroep is haar liefhebberij te
vens.
Maria Janse is een kind van een heel oude Schie-
damse familie.
Zij is de enige van die familie, die het pad naar de
kunst is ingeslagen. Dat kon zij doen met de goed
keuring en het begrip van haar ouders en haar stem
wordt warm als ze dat vertelt. Het contact met
mensen ligt haar uitstekend en het kon bijna niet
anders of ze moest werk krijgen, dat dit contact
bevatte.
Hoe veel keren ze die schilderijen al heeft toege
licht, ze weet het niet en hoeveel mensen ze dagelijks,
ontmoet, ze weet het nog minder.
Het zijn mensen van alle leeftijden, peuters en
grijsaards. Zij is altijd wel in de één of andere zaal,
van het museum te vinden, temidden van een groep
kinderen of volwassenen.
Beide groepen hebben hun vooroordelen, beide
groepen zijn dikwijls even onbekend met de schilder
en beeldhouwkunst en bij beide groepen weet deze
rondleidster dan de weg naar hun interesse te vinden.
Als zij dus in staat is de soms grote weerstanden te
overwinnen, dan betekent dat, dat zij deze weer
standen begrijpt en ook de remedie ertegen kent.
Zelf zegt zij enthousiast: „Het contact gaat over
en weer. En het leuke is dat je zovéél contact krijgt
met de mensen. Het is een avontuurlijke ontdekking
voor mezelf, zoals het voor de mensen die komen
kijken, een grote ontdekking moet zijn de schilderijen
werkelijk te gaan zién." En dan, ernstiger, bijna
pleitend: „Kunst is als een taal die je moet leren
verstaan. Je groeit toch niet bij rukken! Ook het
kunstbegrip is er niet ineens, dat moet langzaam
groeien. Niemand is toch verstoken van een ont-