241
RUÏNE VAN'T HUIS TE RIVIERE (vervolg van pag. 237)
Hoe zag het er uit?
A RCHEOLOGEN zijn van nature nieuwsgierige
'^mensen, die niet gauw tevreden zijn. Bij alle
successen keerde een vraag steeds weer terughoe
zag het huis te Riviere er in de dagen van Ale/da
uit. Om het nauwkeurig uit te drukken: welke platte
grond had eigenlijk het kasteel, dat zij in het midden
van de dertiende eeuw gesticht heeft. Laat mij voorop
stellen, dat er geen absoluut bevredigend antwoord
op deze vraag gevonden werd. Maar er kwamen toch
curieuze dingen aan het licht.
Om te beginnen: de toren maakte deel uit van de
eerste aanleg, evenals de muur met weergang aan
de stadszijde. Binnen de noordvleugel evenwel lagen
de overblijfselen van een hoektoren, die op de schild-
muur met weergang aansloot terwijl vanaf de tegen
overgestelde zijde van die hoektoren een muur met
een rond of hoekig verloop zich voortzette tot aan
de noordoosthoek van de grote toren. Een klein
stukje van die muur is teruggevonden. Bovendien
liep de schildmuur aan de stadszijde aanvankelijk
nog wat verder naar het zuiden, dus in de richting
van de latere begraafplaats. Om kort te gaan, de
burcht van Gravin Aleyda had een ietwat andere
vorm gehad, dan we verwachtten. Al is de platte
grond niet volledig, de grote lijnen zijn toch tot
klaarheid gekomen. Het oude Riviere vormde dus
een hoogst belangwekkende aanleg. Ditzelfde mag
gezegd worden van het complex, dat omstreeks 1350
ontstond en dat we veel beter kennen: een kleine
sterkte van een grote defensieve kracht en voor de
historie van de kasteelbouw van grote waarde.
Vijanden uit stad
De voorburcht werd nooit geheel onderzocht.
Interessant is de westzijde, waar een muur met weer
gang door een hoektoren werd afgesloten. Klaar
blijkelijk heeft men gerekend met vijanden uit de
stad, tegen wie de bewoners zich moesten kunnen
verdedigen.
GRAVIN Aleyda is reeds lang tot haar vaderen
vergaderd en heer Daniel van Mathenesse kan
niet meer geharnast op de muren verschijnen. He
laas leven de vijanden van de feodale burcht voort
in een nageslacht, dat de overgebleven muren nog
zou willen vernielen. Deze generatie uit zich wan
neer er tenminste geen oorlog woedt niet meer
in zo'n primitieve vernietigingsdrift als de middel
eeuwer. Men spreekt met zoetgevooisde volzinnen
over de eisen van de moderne tijd enzovoort enzo
voort. Hopelijk vinden de verweerde overblijfselen
militante verdedigers die uit het besef, dat onver
brekelijke banden ons zelfs tegen wil en dank
met het verleden binden, inventief genoeg worden
om de waarlijk intelligente oplossingen te vinden,
die aan de moderne eisen tegemoet komen en het
herlevend verleden sparen. Men zou er de steeds
groter wordende groep mensen met historische be
langstelling een stuk levensvreugde mee schenken.
GEEN MISSLAGEN MEER OP HET CARILLON
ER gebeurt iets met het carillon van de grote toren. Dat is
het plezierige nieuws, dat wij putten uit een uitgebreid
ambtelijk stuk, namelijk het Algemeen Verslag van het onder
zoek der gemeentebegroting voor 1959.
De lezer zal zich, hopen wij, herinneren, dat wij in ons okto
bernummer vorig jaar de klokken vrij stevig de bel hebben
aangebonden, want wat er ook mee was, best ging het niet
met ze, dat was duidelijk.
De vragen, die wij toen stelden, zijn door raadsleden aan
het College van Burgemeester en Wethouders voorgelegd, wat
ons verheugt, want wij bekennen openlijk, dat wij schrijven
om gelezen te worden.
Het positieve punt uit het antwoord van Burgemeester en
Wethouders is, dat de draden, waarmee de klokken worden
bespeeld, in de loop van dit jaar vernieuwd zullen worden,
hetgeen de beiaardier menige trieste misslag zal besparen.
MINDER blij zijn wij met de mededeling van het College,
dat het restaureren van het carillon niet los gezien kan worden
van de restauratie van de toren, want daarmee is onze destijds
geformuleerde vrees, dat deze verknoping belemmerend zal
werken op de uitvoering van het bescheidener carillonplan,
niet weggenomen, integendeel, bevestigd. Het blijkt echter,
dat het College hieraan niets kan doen, waarvan gaarne akte.
Zorgwekkend vinden wij de mededeling, dat de Rijksdienst
voor de Monumentenzorg thans geen gelden voor de grote
restauratie (dus van toren en klokken samen) beschikbaar
heeft. Wij kunnen daar des te openlijker onze zorg over uit
spreken, waar verleden jaar ook het Departement van On
derwijs, Kunsten en Wetenschappen zelf deze bezorgdheid
over het lot van onze monumenten niet onder stoelen of ban
ken heeft gestoken.
IN ons artikel vroegen wij destijds naar het bedrag, dat in
dertijd door particulieren is bijeengebracht voor het carillon.
Dit blijkt inclusief de rente thans 10.604,16 gulden te bedragen.
LAAT ons wensen, dat dit bedrag binnen afzienbare tijd
besteed kan worden aan het doel, waarvoor het zo gaarne
geschonken werd, en dat de schenkers deze besteding-zonder
beperking nog mee kunnen maken.