Het vroegere Sint locobsgosthuis ZORG VOOR het begin verpleging 32 P. TH. J. KUYER. (hist, drs.) A /ANNEER in de middeleeuwen, aan een rivier of een handelsweg, een nederzetting zich begon te V V ontwikkelen, waren doorgaans haar eerste daden het bouwen van een kerk en het inrichten van een gasthuis. Schiedam vormde geen uitzondering. Ook hier verrees, tussen 1262 en 1267, door de goede zorgen van vrouwe Aleidis een gasthuis, ,,ter armer behoef" zoals de oorkonde zegt. Vreemd geval eigenlijk: een inrichting ten behoeve van armen in een jonge samenleving van pioniers, die nog tintelt van elan en zich ook inderdaad heel voorspoedig ontplooit. Waren daar dan reeds zoveel behoeftigen te vinden? Of was het' n pessimistische toekomstverwachting? Vergis u niet; wij hebben hier te doen met een zuivere uiting van middeleeuwse gemeenschapszin. Dat gasthuis was er niet voor de jonge neder zetting zelf; het was er voor ,,de vreemdeling die binnen Uw poorten is". In die tijden trokken tallozen te voet langs aller heren wegen: de pelgrims, de kooplieden, de mon niken, de studenten; en dan niet te vergeten die bonte troep van „varende luyden", het wrakhout van de middeleeuwse samenleving, gespuis veelal, zonder eigen dak boven het hoofd, zonder vader stad, de uit-landigen, de ellendigen. Voor dezen waren de gasthuizen allereerst bestemd; hier vonden zij een slaapstee, een bete broods, en zo mogelijk een primitieve .verpleging zo zij ziek waren of gewond. In de talrijke oude oorkonden waarin het vermeld wordt, treffen wij het nergens met name genoemd. Men spreekt daarin zonder meer over „het gasthuis". De oudste mij bekende ver melding van de naam is pas te vinden op de eerste stadsplattegrond die van Schiedam vervaardigd is, door Jacob van Deventer circa 1560: hospitale Sancti Jacobi. Er bestond dus kennelijk wel een traditie van deze naam. Van meet af aan schijnt het gasthuis onder de hoede van de stedelijke overheid te hebben gestaan. Een grond voor dit vermoeden is gelegen in de oor konde van het opperste kleed uit 1286. Het plaatsje had nl. inmiddels stadsrechten verkregen en het jonge zelfbewustzijn klinkt nog door in de aanhef van dit stuk: „Wij, scepenen van den niewendamme ende die meneport maken contdat wi met onsen vrien wille ende met ganser wetenthede hebben gheset ende ghemaket.en dan decreteren zij volmachtig en onder aanhechting van ieders persoon lijk zegel, dat elke burger bij zijn sterven zijn beste kledingstuk aan het gasthuis moet vermaken. Het opeisen van het opperkleed voor een of ander maat schappelijk doel zien wij in de middeleeuwen vaker geschieden. Koenraad von Scharfeneck, bisschop van Metz, gelastte bijv. in 1222, dat een ieder zijn opperkleed moest'vermaken ten bate van de bouw van een brug over de Moezel. Het Sint Jacobsgasthuis is zijn geschiedenis begon nen dicht bij de huidige Grote Kerk. Dit concluderen wij uit een oorkonde van 1326, waarin gesproken wordt over een huis dat vroeger het gasthuis van Schiedam was en gelegen was bij de kerk, aan de westzijde van de pastoorswoning. Dit zou derhalve zijn bij de hoek van Oude Kerkhof en Nieuwstraat. Helaas, de notulen, voornaamste kenbron van iedere instelling, zijn verloren gegaan tot aan 1800 precies. De negentiende-eeuwse verslagen der re gentenvergaderingen bevatten nog leerzaams te over. Iedere pagina daarvan illustreert wat die eeuw verstond onder bejaardenzorg: een zorg die bijna louter van stoffelijke aard was, die zich niet verder uitstrekte dan het „in leven houden" en zich geen ogenblik afvroeg hoe men nog enige levenszin en levensvreugde kon brengen in dit eentonige gestichts- bestaan op holle zalen achter grauwe lancasters. Om niet mis te worden verstaan: dit is geen kritiek op de toenmalige regenten van het Sint Jacobsgasthuis alléén. Elders was het niet beter gesteld. De meesterlijke schets die Hildebrand in zijn Ca mera Obscura tekent van Keesje, het diakenhuis mannetje, is daarvoor een onverdacht document. „Kent meheer et Huis? Et is een lelijk huis, is et niet? een lelijk huis"; heel de tegenzin van Keesje ligt in dit oordeel besloten; en die tegenzin is er stellig niet alleen omdat ,,'t Huis" rode deuren en vensters had en daar binnen alles rood en alles donker was. Soms lijkt het of er in die benaming ,,'t Huis" nog een vonkje genegenheid doorgloeit voor dit dak boven het hoofd, waaronder men nog vond „een kom water, een test vuur". Doch dit is meer schijn dan werkelijk heid; niemand die de no tulen van het oude Sint Jacobsgasthuis heeft gelezen, zal er zich over ver wonderen, dat daarin zo halverwege de negentiende eeuw die aanduiding ,,'t Huis" verdrongen wordt door het koude, onhartelijke en onpersoonlijke „Ge sticht". Hoe was het er met huisvesting en verpleging ge steld? Hoe leefde men er zijn dagen? Het is in 1889 dat een verlichte regent de moge lijkheid opperde een der lege zalen van het gebouw aan de Hoogstraat in te richten tot conversatie ruimte. De heren besluiten het advies in te winnen van de gemeentearchitect. Maar de eeuw verstrijkt en er gebeurt niets. In 1901 is het de binnenvader die een nieuwe poging in die richting waagt. Met even groot succes, want de oudjes blijven voorlopig

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1959 | | pagina 12