KLEURLING
45
C. M. STOUTHAMER
Zo had het programma kunnen heten, dat de
koor- en orkestvereniging van de R.H.B.S., de
Mathenesserkring, op donderdag 23 april jl. ons
bracht.
Voorafgegaan door enkele negro-spirituals, 'n blues
en wat gedichten (met onder meer: ,,U zou zo graag
weten hoe het is kleurling te zijn?" en „Ze hebben 'm
geflest") was de hoofdschotel de door Ignace Lilien
geschreven en gecomponeerde cantate „A negro
girle goes to school".
Ik was er. Al zouden mijn verwachtingen zéér groot
zijn geweest, dan nog zou de verrukking zijn gekomen.
Niet slechts bij het luisteren, ook bij het zien; bij het
zien van de overgave, de toewijding, het erin-opgaan,
bij al die meisjes en jongens. Zeer speciaal bij de
cantate. Ze zongen het verhaal van het negermeisje
en ze zongen het haar toe.
„Hoera, hoera, hoera", „Three cheers voor Evelyn
France zong het koor en ik kan niet laten hier neer
te schrijven, dan nu voor de supporters van Evelyn,
voor Ignace Lilien, voor Bram Pak, de dirigent en voor
heel de Mathenesserkring, minstens één cheer.
Met dit werk is aan de orde gesteld een der pro
blemen van deze tijd.
Er is veel getheoretiseerd over roeping, vrijheid en
taak van de kunstenaar, over zijn verbondenheid met
en zijn houding tegenover zijn Tijd en de problemener-
van, hetzgn. engagement. Voor een dergelijke discussie
heeft Ignace Lilien hier, direct, fel en klaar, zijn stand
punt gegeven.
Om meer nog dan om zijn louter artistieke kwaliteit
is deze rijk-beeldende cantate een zeer knap werk.
Bestemd voor koor en soli en eenvoudige instrumen
tale begeleiding (piano vierhandig en slagwerk)
is het niettegenstaande de hier en daar moeilijke
ritmen die 'n niet-geoefende stem parten kunnen
spelen verblijdend doelmatig, zodat het de moge
lijkheden tot musiceren, althanszingen, zeerverbreedt.
De cantate brengt de belevenissen van Evelyn Anna
bel France, het vijftienjarig negermeisje, dat in het
Amerikaanse plaatsje Greenbrook uit veertig aanmel
dingen werd geselecteerd om deel te nemen aan het
onderwijs op de High School. Als ze naar school gaat
volgt haar 'n krioelende, schreeuwende menigte, op
gestookt door de vrouw van de slager. In de school
moet men haar eerst niet. Er wordt geschreeuwd,
neuzen opgetrokken en ge-
zongen „je bent me te
zwart". Nadat er een meisje
naast haar is gaan zitten
en vriendelijk is, trekken
- allen bij. De meisjes praten
en lachen met elkaar. Bui-
ten is er echter weer....
de troep en de slagers
vrouw. De volgende dag ziende schoolmeisjes naar haar
uit.Haar vader meldt, dat zij onder doktersbehan
deling is.
Uit de kranteverslagen stelde Lilien de sobere,
indringende tekst samen. Van de muziek vormt de
„song" de grondslag. De negro-spiritual is er sterk
in terug te vinden, hetgeen zowel in verband met
onderwerp en sfeer, als met het oog op de aantrek
kelijkheid typerend is voor de frappant knappe
keuze der totale vormgeving.
Daar stonden ze ernstig, serieus, opgaande in
het gebeuren en zich overgevend aan de uitbeelding
de meisjes en jongens van deze Schiedamse H.B.S.
En daar kwam tot ons de stem van de „speaker".
Hij was het die ons het gebeuren verhaalde: schet
send, kort en fel. Koor en soli onderstreepten, vulden
aan en gaven stemmingen weer.
Er was de toejuiching aan Evelyn, die moedig
uiterlijk kalm haar weg gaat; er was het medelij
den met haar; er waren de verontwaardiging over de
handelingen van de opgezweepten en de verachting
voor de stokende, spinnige, peenharige slagersvrouw;
er was ook het geloof in de toekomst. Er was de
ontroering bij heel de Mathenesserkring (en dan
denk ik voor die avond aan alle aanwezigen).
Sterk werd de innerlijke bewogenheid weergegeven;
o.a. met de spiritual:
„Oh, nobody knows the trouble I have seen.
Nobody knows but Jezus
en met:
,,/Ve been in the storm, so long, childeren
oh give me little time to pray
Let me tell my mother how I came along,
with a hung down head and a aching heart".
Even opmerkelijk als de keus voor de vocale muziek,
met de „song", is die voor de instrumentale. Deze
suggereert, met haar ritmiek, sterk de negermuziek.
Af en toe, waar de spanning stijgt, zoals daar waar
de menigte tot excessen dreigt te komen, klinkt de
tam-tam.
Zo is er steeds de weergave van impulsen en be
wogenheden van enerzijds de blanken, verdeeld inde
troep buiten en de meisjes in de school, anderzijds die
van het meisje Evelyn, dat te midden van de bescha
ving door een jungle gaat.
Als apotheose heeft de cantate „The Golden Babies
Song", omdat in de hemel alle kinderen goudkleurig
zijn", omdat in de hemel alle kinderen toch eender
zijn".