INTREDE 109 Op een afscheid volgt een intrede. En bij die intrede wordt van de „nieuweling" een getui genis verwacht. Men wil bij zijn komst al weten wat men aan hem heeft. Dat is doorgaans moeilijk, want uit zijn daden zal moeten blijken wat hij waard is. Bij zo'n intrede past ook een woord van dank aan hen, die aan de benoeming hebben mede gewerkt. Met dit dankwoord aan de leden van de Bestuursraad wil ik beginnen. Wij zijn geen vreemden voor elkaar; wij komen alleen in een andere verhouding tot elkander te staan, maar de tot dusverre bestaande relaties wettigen het vertrouwen, dat het wel gaan zal. Ons „eendrachtig samen streven" zal daarbij de hechte grondslag blijven, want ik realiseer mij, dat het een moeilijke taak is voorzitter te zijn van een zo dynamische organisatie als de Schiedamse Gemeenschap. Des te moeilijker is deze taak nu ik die overneem uit handen van voorzitter Holl, die van zijn voorzittersfunctie iets gemaakt heeft, die zóveel tijd en energie heeft kunnen en willen geven aan de opbouw van de S.G. en aan onze samenleving, dat wij hem slechts node zien heengaan. Hij was voor velen een vriend en een vraagbaak, van nature agressief, maar ook zakelijk en inventief. Een man, die vaak tegenspraak uitlokte, omdat hij van het debat hield, maar altijd met de bedoeling om te activeren. Schiedam heeft véél aan de heer Holl te danken. Gekomen van elders voelde hij zich Schiedammer mét de Schiedammers en heeft hij zich reeds vrijwel onmiddellijk na zijn komst in 1946 volledig gegeven aan het sociale en culturele werk in onze stad. Schier onuitputtelijk was zijn werklust. Hij wist een uitstekende teamgeest te scheppen en te bewaren, een teamgeest, waaruit zovele vruchtdragende initiatieven zijn geboren. Geleidelijk werkt nog steeds deze teamgeest door. Dat is ook noodzakelijk, want de gemeenschap leeft uit de waardering voor elkander, voor de medemens, met wie wij dagelijks worden geconfronteerd. De gemeenschapsgedachte is een zaak van het hart. Zij is niet gebaseerd op zorgvuldig uit gebalanceerde theorieën. Zij openbaart zich op het materiële, zowel als op het geestelijke terrein des levens. Deze beide terreinen zijn in zoverre met elkander te vergelijken, dat een geestelijke achterstand minstens zo erg is als een materiële achterstand. U verwacht van mij hopenlijk geen uitgewerkt beleidsprogramma. De S.G. gaat door. Met aller steun, met aller daadwerkelijke belangstelling. Wij hebben de herinnering aan meer dan tien jaar vaak moeilijke, maar toch ook goede arbeid. Zoals in het verleden teleurstelling volgde op succes, of omgekeerd, zo zal het ook in de toekomst gaan. Het gaat daarbij nooit om persoonlijk succes, maar om het welzijn van ons allen, die met elkander een gemeenschap vormen, een gemeenschap, welke nimmer aan grenzen gebonden kan zijn. Ik herinner aan de dichtregels van Jan Prins: „Zal de gemeenschap leven, dan moet de mens zich geven". In deze geest aanvaard ik mijn nieuwe taak, mijn opdracht.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1959 | | pagina 9