138
Een treffende illu
stratie van de geva
ren, die de walvis
vaart meebracht
vormt deze plaat.
Een sloep wordt
door de aspirant
buit eenvoudigweg
op de staart ge
nomen.
zoeken op een bevriende bodem.
Wij lezen op 6 juni 1787: „krijgen
bericht dat Piet Bezemer in het
noodlottig geval is van zijn schip
verloren te hebben, met nog een
schip bij hem zijnde dat hetzelfde
ondergaan had; zij (de bericht
gevers wsch.) hebben ze beiden
beschouwd als overzij liggende vrak-
ken, doch zij konden daar niet bij
komen, dus van verre beschouwd.
Nog een ander bericht, als dat in
het ene schip de mast nog stond en
het schip weder geregt was, dus
dat wij ons vlije, dat nog een van
de twee zoude behouden weze. Wij
maken weer vast aan hetzelfde
veld. Het is donker van de mist. Op
9 juni 's morgens krijgt het schip
porsing, dat al het volk tot tweemaal
toe uit het ruim vandaan komt en
de laatste keer zo sterk, dat men
zegt: het schip is weg. Zij hadden
water horen lopen. Men ziet de
touwen los te krijgen, hetwelk alles
ongeregeld is, vermits het dek zo
belemmerd is met vaatwerk en
spek en late het schip los legge. Wij
gaan aan 't pompen en bevinden
dat het schip nog dicht is, doch er
zijn twee a drie knies in het ruim
dwars af gesprongen en de wege-
ninge aan stuk. Dat is wat wij der
tot hede toe van ontdekt hebbe".
Het verwerken van de walvis ging
al even primitief als het vangen
ervan en ieder deed dat ter plaatse
waar het hem goed dacht; sommi
gen, waaronder ook Willem Snel,
kuipten het spek in en kookten het
thuis uit; anderen deden dit laatste
op Groenlandse bodem en weer
anderen deden het aan boord zelf.
In dit laatste geval was de walvis
vaarder dus tevens een drijvende
traanfabriek en de vette rook die
opsteeg tussen het gewirwar van
masten en want veroorzaakte vaak
alarm bij collega's, die op enige
afstand vertoefden: Brand!! Op 23
mei lezen wij dan ook de aanteke
ning: „Zien een schip in een ontzag
lijke damp. Vrezend dat er brand
is zeilen wij er heen. Niets aan de
hand, geen onheil, zijn van gedachte
dat zij op het dek traan koken."
Er was ook „medische" verzor
ging aan dek. Het was voorschrift
dat er op ieder schip een chirurgijn
meevoer. Maar met het aanmon
steren van deze kwakzalver maakte
men meestal weinig haast. Uit het
logboek van de tweede tocht ver
nemen wij, dat er op het laatste
ogenblik nog een werd aangenomen
tegen het honorarium van 35 gulden
per maand en drie gulden per
gevangen vis! plus een vrije kist;
's mans bagage bleek te bestaan
uiteen zalfpot.
De verslagen van de eigenlijke
vangst verhalen niet alleen van de
levensgevaarlijke avonturen der ja
gers, maar doen ons ook de marte
ling beseffen van het opgejaagde
dier, dat met twee, drie harpoenen
in het lijf zijn belagers zoekt te
ontlopen en dan soms onder een
ijsveld vlucht, waar het, onbereik
baar voor zijn achtervolgers, de dood
vindt. Op 4 augustus was Pielats
schip de „Patriot" weer thuis. In
het volgende jaar ging hij weder
om zijn geluk beproeven in de noor
delijke ijsvelden met hetzelfde schip,
dat inmiddels echter was omgedoopt
en „De Hoop" heette. Het was na
melijk in 1787 voor de patriotten
gevaarlijk geworden hun overtui
ging al te luidruchtig te afficheren.
Immers was in september 1787
Frederik van Pruisen met 20.000
man de belediging komen wreken,
zijn zuster prinses Wilhelmina, ge
malin van stadhouder Willem V,
bij Goejanverwellesluis door de
patriotten aangedaan. Het getij
was voorlopig gekeerd en in af
wachting van gunstiger dagen wa
ren velen van hen naar Frankrijk
gevlucht en hielden anderen zich
rustig in eigen land. In 1788 kon
er in ieder geval geen „Patriot"
meer uitvarenhet werd „De Hoop".
Of Pielat hierbij echter de hoop op
een voorspoedige vangst wenste
uit te spreken, mag terecht betwij
feld worden.
A. M. M. van der WOUDEN