OP DE RAND VAN DE SCHIEDAMSE Ds. J. G.JANSEN 124 Onder de bovenstaande titel wil ik in dit nummer van „De Schiedamse Gemeenschap", dat speciaal gericht is op de jongeren en hun organisaties in het geheel van de Schiedamse samenleving, uw aandacht vragen voor een stuk bijzonder jeugdwerk, zoals dat onder de benaming „Clubhuiswerk voor de ongeorgani seerde jeugd" in de Joris Doele gestalte heeft gekregen en „ingeburgerd" is. Wanneer het woord „gemeenschap" en dus ook „Schiedamse gemeenschap" een positieve inhoud heeft en tot uitdrukking wil brengen een levend ver band van veelkleurige en veelsoortige delen, dan bevinden we ons, als het gaat over het Clubhuiswerk voor de ongeorganiseerde jeugd, inderdaad op de rand van die gemeenschap. Het betreft dan immers die jongeren, die door welke oorzaken dan ook moeilijk of in het geheel geen aansluiting vinden bij de gemeenschapsvormen van onze menselijke samenleving, en wier gedrags wijze, die getypeerd werd en wordt als zijnde norm loos, veroorzaakt door afwezigheid van bindingen, veelal ergerlijk en aanstootgevend of a-sociaal werd afgewezen vanuit bepaalde geijkte levenspatronen. Daar echter, waar de verontrusting over deze jon gens en meisjes niet resulteerde in een negatief af stoten van deze jeugd maar in een positieve benade ring, kwam het Clubhuiswerk van start. In Schiedam was dat, wat het Clubhuis „de Joris Doele" aangaat, in 1949 en sindsdien heeft dit Clubhuiswerk zijn be staansrecht wel bewezen, gezien de grote omvang die dit werk heeft gekregen. Want: werd begonnen in 1949 met 200 jongens en meisjes, thans telt het Club huis meer dan 1100 jongeren tot zijn vaste bezoekers. Een groei, waarop de initiatiefnemers in het begin niet hebben durven hopen, maar die niettemin ver heugend is, omdat daaruit blijkt, hoezeer dit stuk bijzonder jeugdwerk, destijds jeugdzorgwerk ge noemd, naar zijn opzet en methodiek niet slechts in een behoefte voorziet, doch boven alles „aanslaat" bij die jongeren, die bestuur en leiding op deze wijze hoopte te bereiken. Het Clubhuis voor de ongeorganiseerde jeugd heeft zijn plaats veroverd bij de jongeren, en evenzeer het zij met dankbaarheid geconstateerd in Schie dam. In brede kring draagt men dit werk een warm hart toe. Dit neemt echter niet weg, dat hierbij op een veel voorkomend misverstand dient gewezen te worden. Want niet degenen, die leiding geven in het Clubhuis, maar vele buitenstaanders laten zich in hun sympathie voor dit stuk bijzonder jeugdwerk leiden door de gedachte: „Het is toch wel goed, dat er mensen zijn, die wat aan dié jeugd doen". Deze gedachte riekt toch te veel naar een zelfverzekerde filantropie, die over het hoofd ziet, dat deze jeugd, afgezien van an dere factoren, in zekere zin toch ook het „produkt" is van die samenleving, die ouderen hebben opge bouwd. Met andere woorden: een zwart-wit schema, waarbij de hier bedoelde jongeren als zwart worden aangemerkt tegenover een blanke samenleving, is op zijn minst onbillijk en onwaarachtig. Ik meen er goed aan te doen deze gedachte duidelijk te signaleren als misverstand, omdat dit werk zeer beslist niet gebaseerd is op een soort neerbuigende weldadigheid van „gearriveerde" mensen in de rich- ring van „gederailleerde" jongeren. Ware dit het geval geweest, het Clubhuiswerk zou stellig niet „aangesla gen" hebben bij de jeugd. De achtergrond van het Clubhuiswerk is echter veeleer gelegen in de solidariteit: niet in het neer buigen naar de ander, maar in het gaan staan naast die ander, i.e. die jeugd, die destijds betiteld werd als „asfaltjeugd" of „massajeugd", maar die we wellicht beter kunnen noemen: onbegrepen jeugd. Uit welke levensbeschouwelijke overtuiging deze solidariteit of hulpvaardige liefde ook moge voort spruiten, zonder deze persoonlijke instelling is dit Clubhuiswerk niet denkbaar. Dit klemt te meer, omdat andere, ook wel geponeer de motieven voor dit soort werk, meer en meer zijn weggevallen. Ik denk bijv. aan het argument, dat door dit Club huiswerk met name onder de werkende jeugd de werklust en de arbeidsverantwoordelijkheid zou wor den bevorderd, waardoor dit werk economisch aan trekkelijk zou zijn. Maar in de laatste jaren is in de bedrijven een stuk vormingswerk tot ontwikkeling gekomen, waardoor een eventuele taak van het club huis in deze is overgenomen. Men heeft aanvankelijk ook wel de gedachte gekoes terd, dat dit werk onder de ongeorganiseerde jeugd een eerste stap zou kunnen zijn van deze jongeren in de richting van de bestaande jeugdorganisaties. Deze gedachte is volkomen illusoir gebleken. Er vindt geen doorstroming plaats. Wie dit verwacht zou heb ben, heeft de situatie aan de zijde van deze jeugd onderschat, maar stelt, naar het mij voorkomt, ook het doel niet zuiver. Het Clubhuis wil deze jongeren niet „opheffen" tot

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1960 | | pagina 8