b.k. laan: 61 Van alle ellende die daar achter stak begrepen wij toen gelukkig niets, want „ome Karei", zoals wij hem mochten noemen, liet er verder nooit iets van merken en wij kunnen ons niet herinneren, dat wij hem ooit anders dan als een benijdenswaardig man hebben gezien. Met de jaren kwam dit inzicht natuurlijk wel, maar onze bewondering voor deze man is er alleen maar dieper door geworden, toen we ons realiseerden met welk een krachtige opgewektheid hij z'n lot droeg en met welk een onverwoestbaar optimisme hij erin slaagde ondanks alles iets van z'n leven te maken. Wij beseften ook, dat de tuin die wij als een vorstelijk bezit beschouwden, voor hem niet meer was dan een hulpmiddel om zich in zo'n moeilijke tijd staande te houden, materieel maar vooral ook moreel. Want we kunnen ons nog duidelijk voor de geest halen hoe trots z'n stem was als hij zei: ,,Kijk-es moeder, een maaltje spercieboontjes, en beter dan die van de groenteboer!" En dan de zorg waarmee hij waakte over het bed duizendschonen, de bloemen waar zijn vrouw zo gek op was. Zeker iedere zaterdag koos hij er zorgvuldig de mooiste uit, die hij dan later met een hartelijke zoen aan „tante Lies" gaf. Wij vonden destijds die bloemen onzin en ruimteverlies. De groen ten die oom Karei verbouwde, waren heel wat inte ressanter. We hebben later geen enkel voedsel met zoveel zaligheid geconsumeerd als de bemodderde peentjes die we daar zó uit de grond konden trekken. De groenten die onze eigen moeder ons voorzette achtten wij ook slechts armzalige imitaties van de produkten-van-eigen-grond, die bij tante Lies op tafel kwamen. Later is dat allemaal veranderd. Oom Karei en tante Lies verdwenen uit ons leven en hun tuin zal op dit moment wel meer bloemen en minder groenten bevatten dan destijds. Maar vorige week moesten we toch weer aan hen denken. Dat was toen we in onze krant lazen van het jubileum van de Volkstuindersvereniging „Klein Bab- berspolder" en toen we overdachten van welk enorm nut deze vereniging is geweest voor de geestelijke gezondheid van de Schiedamse bevolking. Want in de tijd dat „Klein Babberspolder" werd opgericht, waren er duizenden mensen als onze oom Karei. Werklozen, die in hun volkstuin datgene vonden wat de maatschappij hun niet bieden kon: een doel in hun schijnbaar doelloos bestaan. Dat de steun die dit gaf voor een belangrijk deel van morele aard was, beseften deze mensen in vele gevallen nog niet eens. In die tijd was het materiële element het belang rijkste en het was vooral ook daarom, dat de volks tuinders zich aaneensloten tot omvangrijke vereni gingen. Op die wijze was het o.m. mogelijk belang rijke kortingen te bedingen op zaai- en pootgoed en andere materialen. Ook was het in verenigings verband beter mogelijk om kracht bij te zetten aan wensen die men aan de gemeente kenbaar maakte, wensen op het gebied van grondtoewijzingen, huur prijzen e.d. Dit alles is ook nu nog van groot belang natuurlijk, maar toch geloven wij dat er in de loop der jaren een belangrijke verschuiving heeft plaatsgevonden in de doelstellingen der volkstuinders. Meer en meer is het materiële element op de achtergrond geraakt en ziet men vooral het recreatieve karakter van de tuinen „6 mei - eerste vrije katerdag!" als de belangrijkste factor. Gaat u aanstaande zomer maar eens kijken op het uitgestrekte complex achter de Poldervaart. Zonder twijfel zult u hier en daar jaloers worden op de gezelligheid en de ontspanning die velen in hun volkstuin vinden. Een aparte aan trekkelijkheid vormt ook de sterke sfeer van saam horigheid, die er tussen de leden onderling heerst. Uit alle rangen en standen van onze bevolking treft u er mensen aan en, hoe het komt weet niemand, zodra men aan het tuinieren slaat vallen alle ver schillen weg en heerst er een vriendschappelijkheid, die men elders maar al te zelden aantreft. Dat dit wel eens anders geweest is herinnert u zich misschien nog, als u terugdenkt aan de tijd, dat er in het Sterre- bos afzonderlijke complexen „middenstandstuinen" en „arbeiderstuinen" waren. Wederzijds werden er wei eens scheve blikken naar eikaars gebied geworpen. De rivaliteit die er nu nog heerst, is de gezonde onder linge wedijver: wie heeft de beste tuin? Dit wordt nog aangemoedigd door de concoursen die men jaar lijks houdt en waarbij een onpartijdige jury aan de hand van uitgebreide maatstavèn de tuinen komt keuren. Maar naast deze plezierige rivaliteit is het doel dat verreweg de meesten met hun tuin voorheb ben: ontspanning en gezelligheid. Een belangrijk punt is, dat het hele gezin plezier van de tuin kan hebben. Men kan er naar believen werken of luieren, een ver ademend contact met de natuur is er altijd. En daarom alleen al zijn volkstuin-bezitters benijdenswaardige lieden. We mogen dan ook graag eens een wandeling tussen de tuinen maken. Toen we dat vorig jaar weer eens een keer deden en onze blikken welgevallig over de weelde lieten dwalen zagen we een oude kennis aan het werk. U raadt het: het was Ome Karei. We moesten met kracht de neiging onderdrukken hem om een peentje te vragen, zoals vroeger. Maar we hebben 't toch maar niet gedaan; er is zoveel ver anderd in al die jaren. Wel zagen we nog, dat hij in de tas van zijn fonkelnieuwe bromfiets die voor het tuinhuisje stond, een grote bos duizendschonen had. Want de werkelijk mooie dingen van het leven, die veranderen gelukkig niet!

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1961 | | pagina 17