52
Ik was toen zeven, en zat in de tweede klas. Bas de Gaas vertelde mij
dat er oorlog zou komen. Een vreselijke angst overviel me. Bommen!
Dood!
Ik herinnerde me het ernstige luisteren naar de radio door mijn
ouders, iedere dag weer.
En de gesprekken in de winterse huiskamerschemering bij mijn opa,
tussen hem, twee ooms en mijn vader; het theelichtje dat brandde,
en telkens het woord: oorlog, oorlog, oorlog. Ik dacht dan: dood,
dood, dood. Het vriendje had het gezegd: er komt oorlog. Ik ging
regelrecht naar huis, wilde: nee, er komt geen oorlog. Het was na
vieren, mijn moeder schilde de aardappelen. Zou ze mij geruststellen?
Ze mocht me uitlachen: welnee, hoe kom je daar nu bij?
Bas de Gaas zegt dat er oorlog komt.
Mijn moeder antwoordde niet, zuchtte. Ze zei: we zullen hopen
van niet.
Toen wist ik dat er oorlog zou komen.
Een moeilijk woord, maar eindelijk toch geleerd door de herhaling:
mobilisatie. In sommige lokalen van de school stro. Om twaalf uur,
om vier uur, soldaten lachend uit de ramen, armen gekruist, leunend
op de vensterbanken.
Zon, altijd zon in die dagen.