SINT jANSKERK III - De Sl 102 Boven: De kansel met doophek en doopvont. Rechts: De evangelist Marcus. De gegevens, die ons ter beschikking staan betreffende de eerste predikanten van Schiedam, zijn uitermate schaars. Voor de eerste maal vinden we de naam van Ds. Carpentier vermeld op 15 juni 1574 en wel onder,De namen dergheenen die in de Synode gheweest zijn, daertoe veroordent van haren dassen om met haren stemmen te helpen besluyten" zijnde daarbij „Petrus Carpentarius dienaer van Schiedam". Deze Pieter Willemsz. Carpentier werd geboren in 1538 en was gehuwd met Grietgen Jacobsd. Hij diende de gemeente van Schiedam tot zijn dood in 1592. Maar achter deze paar kroniekmatige gegevens gaat een fel bewogen ambtsbediening schuil. Ds. Carpentier zal het moeilijk gehad hebben. Want de onverschilligheid en bandeloosheid onder de stedelingen was groot. Een keur, die van het stadhuis gepubliceerd is op 11 oktober 1573 spreekt in deze duidelijke taal: Baliiuuburgemeesters ende schepenen, overgemerct hebbende de grote dierte ende benautheijt des tijts, meer geschaepen tot argeren dan te beteren, twelck allen ende een iegelyck, binnen deser stede woenende, wel behoert occasie te geven ende te verwecken omme hem te onthouden uuyte taverne ende herberge, bijsonders des Son- daechs geduijrende die predicatiën ende den dienste Goedts, tot stichtinge ende goet exempel van een iegelyck, die daerdeur tot hoeringe van Goedts woordt ende beleijdinge van een goet cristelyck leven getrocken soude moegen worden, nochtans bevinden al tselve bij veelen weijnich ingesien te worden, tot groote verachtinge van Goedes woordt ende tot quaet exempel van anderen, hebben daeromme geordonneert ende geboeden, ordonneren ende gebieden bij desen wel scherpelyck allen ende een iegelyck, binnen deser stede woenende, hem niet te vervorderen voordaen des Sonnendaechs onder die predi- catie ende dienste Goots, soewel voor als na die middach, in de her- berge te gaen ofte eenige drincklaegen te houden, oick den taverniers iemande alsdan te tappen, op pene van 10 st. te verbueren bij een iegelyck, bijsonder soe dickmael als hij in overtredinge van desen bevonden sal worden De voornaamste oorzaak van deze verwildering zal wel gelegen zijn geweest in de oorlog, een oorlog, die met huurlingen werd gevoerd, en welke de in moreel opzicht toch al niet rooskleurige toestanden van het verleden alleen nog maar kon verergeren. Daarbij kwam het verzoek van de Prins om terwille van het ontzet van Leiden de maasdijk door te steken, opdat de spaanse troepen, die het beleg voor Leiden hadden geslagen door het water zouden worden verdreven. In augustus 1574 werd de dijk doorgestoken en het water overstroomde eerst Schie- en Delf land en daarna ook het hoger gelegen Rijnland. De in zuidelijke richting terugtrekkende spaanse benden verwoestten, wat zij tegenkwamen. Uit vrees, dat deze benden zich in de kastelen, die in dit gebied gelegen waren, zouden nestelen, werd het besluit genomen om deze te verwoesten. Met het fraaie kasteel van Spangen vond zo ook het Huis te Riviere een roemloos einde. Door de eigen Schiedammers werd het Huis van Mate- nesse verwoest. Slechts een ruine bleef over tot op de huidige dag. Hoezeer dit alles ook tot het ontzet van Leiden heeft bijgedragen, daarna schijnt men zich niet gehaast te hebben om de dijken te dichten, tot schade van het rond Schiedam gelegen land. In Schiedam zelf lag een garnizoen en dat de houding van de hiertoe behorende Engelse soldaten ten opzichte van de burgerij niet brandschoon is geweest blijkt uit een bepaling van de vroed schap d.d. 25 maart 1574. Wanneer in 1575 Arend Dankertsz. Smalevelt en Cornelis Jacobsz. Fabri samen burgemeester worden, trachten zij kracht dadig het algeheel bederf der zeden tegen te gaan. Uit hun ambtsjaar is de ordonnantie op de invoering van het burgerlijk huwelijk, waarvan de considerans gewaagt van de vrije omgang der geslachten; er waren er, die uit „paapsche superstitie" of om welke redenen dan ook, zich niet in de Hervormde Kerk wilden laten trouwen. De bovengenoemde maatregel bleek een grote verbetering. Uit hetzelfde jaar dateert ook de keur tegen het dansen: 18 augustus 1575: Alsoe men bevindt, dat de danspeelen, sotte gesin- gen ende gespringen ofte diergelijcke dartelheijt, die men dagelickx ende meest des avondts zijet hantieren, tenderen tot groote onge- schicktheijt, opspraecke ende argernisse van alle benouden harten ende eenvoudige burgeren, twelck bijsonder in desen benouden tijdt nijet en behoort gedoocht te worden, soe ist, dat bailliuu, burgemees ters ende regieroers deser stede bij desen eenen ijgelycken we lexpres- selyck verbieden des avonts, naer de clocke negen uuijren, eenige danserije ofte ongelaet, noch op de straten noch in de huijsen ofte tavernen, te bedrijven Het blijkbaar noodzakelijke verbod anno 1575 „te schijeten ofte werpen met eenigerhande dingen in de glaesen van de kercke deser stede, op verbeurte van een kar(olus) gulden ende daertoe het opperste cleet", werd verscherpt door een keur d.d. 18 mei 1578, waarbij het kaatsen binnen de bebouwde kom werd verboden, „maer die het caetsen willen plegen, moegen hetzelfde duen aen de veste ende bueten der stede". „Behoudelick dat nijemant mede aldaer, als voorscreven, caetsen zall moegen gedurende eenige predicatie des goddelicken woerts, tsij voor- ofte naemiddach Een keur uit 1581 breidt deze bepaling betreffende het kaatsen nog uit tot „colffven, balslaen ende schyeten van de cloot ofte worpen mit steenen ende ghelycke ongeregeltheyden ofte ontstuerichheyden daeruuyt oeck by wylen ghevecht ofte andere quaet spruytende es ofte veroersaect wordt Temidden van een burgerij, die door deze en dergelijke maat regelen van overheidswege diende beteugeld te worden om een verder verval te voorkomen, vond Ds. Carpentier zijn arbeids veld, en predikte hij het Woord Gods van de oude, maar toen nog zo nieuwe kansel. Ja, die kansel is wel het belangrijkste kunstvoorwerp, dat onze stad bezit. Hij behoort tot de oudste in ons land. Want naar de stijl Renaissance te oordelen, dateert hij uit de jaren 1560-1570. Deze datering komt mij gewettigd voor na een ver gelijking met een drietal kansels in ons land, waarvan de over eenkomst met die van Schiedam opvallend is: nl. de kansel in de Oude Kerk te Delft (1548), de Grote- of Sint Jacobskerk in den Haag (1550) en in de Gommarus- of Westerkerk in Enkhuizen (1568/69). Wie de kunstenaar is geweest, die de kansel van de Grote Kerk wrochtte, is niet bekend. Men heeft hem willen identificeren met de in 1609 te Schiedam overleden Jan Jacobszoon, die van beroep „antycksnijder" was, en in 1567 een huis aan de Hoog straat had gekocht. Het is mogelijk doch kan niet als vaststaand aangenomen worden. In ieder geval heeft deze onbekende houtsnijder ons een kunst werk nagelaten, dat in zijn 5 panelen de Goede Herder en de 4 Evangelisten met hun attributen weergeeft, allen in hoogrelief. Deze figuren worden overkoepeld door gewelfde galerijen, in welker zijwanden nissen zijn gesneden, waarin beeldjes zijn geplaatst. Het perspectief van de galerijen is zó uitgewerkt, dat men de indruk krijgt in een grote diepte te kijken. De pane len worden gescheiden door gegroefde zuilen met Corinthische kapitelen. Het middelste-, hoofdpaneel beeldt de Goede Herder uit, die het verloren schaap op de schouders draagt. Beide zijn in de

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1961 | | pagina 14