duurt voort T\. e. ,ansen 103 juiste verhouding tot elkaar gesneden. Hoe geheel anders is het met die 2 bijzonder klein afgebeelde schapen aan de voeten van de Heer. Helemaal niet in de juiste verhouding gesneden. Veel te klein. Het zijn de „rechtvaardige" schapen, die menen Hem niet nodig te hebben. Christus is gekomen om het verlorene te zoeken. Daarom staan in de zijnisjes van het gewelf 2 paria's afgebeeld: links een mannetje met een lam rechterbeen, dat in een beugel hangt en rechts een orgeldraaiertje, bezig zijn alsmaar terug kerend versje uit het kastje, dat op zijn buik hangt, te draaien. Ja, ook het arme en zwakke behoort bij Hem. Geheel anders is dit op de andere panelen. Daar worden de Evangelisten geflankeerd door wijze s/billen en sterke krijgers, geliefkoosde bijfiguren voor een renaissance-kunstenaar. De Evangelisten zijn alle afgebeeld: schrijvende hun Evangelie verhaal. Maar welk een merkwaardig en tegelijk typerend verschil is er tussen Marcus en Lucas. Bij Lucas ademt het geheel rust. Het rechterbeen in rustende houding uitgestrekt, Lucas' embleem, het rund, ligt er lodderig bij. Maar Lucas is immers ook de Evangelist, die zijn verhaal begint met de mededeling, dat hij alles, wat anderen omtrent de Heer op schrift hebben gesteld, eerst rustig heeft onderzocht op zijn betrouwbaarheid alvorens zelf een beschrijving te geven. Heel anders is het gesteld bij Marcus. Hier één en al spanning: beide benen gebogen, Marcus' embleem, de leeuw, ligt met gepsannen, gekromde voorpoten. Hoe typerend is hier de Evan- gelist en zijn Evangeliebeschrijving weergegeven. Want het Evangelie naar Marcus is het kortste van de vier. Kort en bondig wordt alles neergeschreven, de gebeurtenissen volgen elkaar op zonder adempauze. 45 keer komt hierin de uitdrukking „en terstond voor. Marcus haast zich naar het einde, om de climax: de kruisiging, te beschrijven. Het is verleidelijk om op nog meer details de aandacht te vestigen, maar het bovenstaande is dunkt me voldoende om deze prachtige kansel naar waarde te schatten. Misschien rijst bij de aandachtige lezer de vraag, waarom de kunstenaar tot hoofdmotief voor deze kansel de Goede Herder gekozen heeft. En dat nog wel in een kerk, die toch aan Johannes de Doper gewijd was. Terwijl bovendien het Goede-Herder- motief in de Renaissance-tijd slechts zeer sporadisch voorkomt. De veronderstelling, dat deze kansel oorspronkelijk niet voor de St.-Janskerk te Schiedam bestemd zou zijn geweest, lijkt me niet waarschijnlijk. Want hiertegen kan worden aangevoerd, dat ook op de drie kansels van de bovengenoemde kerken niet die heiligen zijn uitgebeeld, waaraan deze kerken waren gewijd. Zij hebben namelijk de prediking van Johannes de Doper in het hoofdpaneel. Maar misschien komen we dichter tot de waarheid, wanneer we bedenken, dat in het midden van de 16e eeuw in Rome de opgravingen plaats vinden, die vele oud-christelijke motieven te voorschijn brachten. Eén daarvan en wel een geliefkoosd onderwerp was het Goede-Herder-motief. Mogelijk heeft de kunstenaar van de Schiedamse kansel van dit alles kennis geno men of zelfs uit eigen aanschouwing gekend. Het sterk-italiani- serend karakter van de kanselfiguren (vooral bij Marcus) doet bovendien denken aan een beinvloeding door Michel Angelo's heftigheid en pleit voor een dergelijk contact. Hoe het ook zij, we kunnen de kunstenaar alleen maar dankbaar zijn voor wat hij ons in zijn kunstwerk heeft nagelaten. Een dankbaarheid, die bij Schiedams eerste Predikant wel overstemd zal zijn geweest door de zorgen en moeilijkheden van zijn ambtsbediening, die in die eerste jaren na de overgang ongetwijfeld zwaar geweest is. Maar in 1578 kreeg hij hulp, want in dat jaar werd besloten tot de beroeping van een tweede predikant. Het heeft echter heel wat voeten in de aarde gehad eer het zover was. Want het „Consistory", de Raad der kerk, had aan Burgemees- teren en regeerders der stad verzocht om een tweede predikant, gelijk immers Prins Willem reeds „scherpelijck bevolen" had, maar kerkmeesters beschikten niet over voldoende geld. En dan neemt de stadsregering bij resolutie van 11 january 1578 de volgende beslissing: zoo ist dat dezelve van de 24en, en Vroedschappen tot vorderinge van 's Heeren woord, bij de Stede op den Haring per last gesteld, ende verhoogt in deeze Oorloge boven de oude 2 stuyvers, tot nu toe bij de Kerke na oude herkomen op elk last genoten, als tot laste van Koopers, en uijtvoerders derzelver haring, ten einde hieruit nog een Predikant vervallen en betaald zouw mogen werden, zo lange en ter tijd toe de Kerke vermogen van heur zelfs zal hebben". Met andere woorden: volgens een oude ordonnantie moest voor iedere last haring, die in Schiedam aangevoerd werd, 2 stuivers aan de stad en 2 stuivers aan de kerk betaald worden. De stad staat nu haar deel af, zodat de kerkelijke inkomsten vanwege de belasting op de haring 4 stuivers per last worden. En hieruit zal nu de 2e predikant worden betaald. Daarmede is blijkbaar het financiële gedeelte „geregeld" en in dat jaar komt Ds. Pieter Jacobsz. Taurijn naar Schiedam. Hij was geboren in 1548 en was gehuwd met Maertgen Fransdr. Veel is er van deze eerste predikanten van Schiedam niet bekend. Ds. Carpentier stierf in 1592. 2 jaren daarvoor was Ds. Taurijn overleden. In het zuidkoor van de kerk ligt zijn onopvallende graftegel. De nagedachtenis aan deze strijder uit de begintijd der Hervorming in Schiedam verdiende mijns inziens een waar diger plaats dan de laatste restauratie van 1945 hem toeschikte. O zeker, het is maar een heel eenvoudig tegeltje. Bijna primi tief zijn de letters erin gebeiteld, door een onervaren hand: „Anno Dni 1590. Hier leght begraven Pier Jacobsz. Taurin van Oude water Predicant in Schiedam...." Eenvoudiger kan het niet Van Ds. Carpentier hebben we zelfs dat niet. Die oude predikanten, die de vervolging meegemaakt hebben, hadden weinig pretenties. Hun inkomen was gering, hun werk echter groots en voor dat werk hebben ze geleden. Bij resolutie van 9 february 1591 werd door de heren van de vroedschap aangemerkt, dat de wede van za. Pieter Tauryn zal moeten ontruyminge doen van de huysinge daer zy jegenwoordig inne woond ten behoeven van den aankomende minister, en dat dezelve wede belast zynde met veel kinderkens by (d.i. door) myn Heeren de Regeerders dezer stede gehuysvest zal worden Volgens resolutie van 16 mei 1591 ontving zij bij uitzondering vanwege haar vele kinderkens? een somma van 100 car. guldens „ééns zonder meer". De „aankomende mirjfcter", waarvoor de weduwe Tauryn het huis ruimde, was Ds. Pieter Cornelis Moerland, terwijl in 1593 in de plaats van Ds. Carpentier werd beroepen: Nathanael Pietersz. Moerland. Terwille van de curiositeit wil ik het niet onvermeld laten: vader en zoon waren terzelfder tijd beide predikant in Schiedam.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1961 | | pagina 15