SCHIEDAM DOOR FRANSE RRIL drs. P. Th. Kuyer 118 jij Ik weet niet of in vroeger tijden vele vreemdelingen Schiedam de eer van hun bezoek hebben waardig gekeurd. En zo ja, dan hebben zij er bijna allen in hun reisjournalen angstvallig over gezwegen, als hadden zij een laakbare vergissing begaan. Overigens, waarom zouden zij zich de moeite hebben getroost van een ongemakkelijke reis naar een onaanzienlijke stad, waar deze stad wel zo vriendelijk was zelf naar hen toe te komen in kruik of fles of vat. Schiedam, och, men kende het wel: z'n produkt voortreffelijk en ge waardeerd, maar z'n huizen zwart en z'n grachten onwelriekend; wat had men er eigenlijk nog te zoeken. Het is dan ook telkens een onverwachte verrassing, wanneer wij in het relaas van een reis de indruk ver meld vinden, die onze stad op de schrijver daarvan maakte. En een van de weinigen, die ons zo'n verras sing bezorgen, is de Fransman Henri Havard. Ons kleine landje schijnt in de zeventiger en tachtiger jaren der vorige eeuw zijn grote belangstelling te hebben gehad. Hij schreef een aantal werken over de Hollandse schilderkunst, over het Delftse aardewerk, over de oude stadjes rondom de Zuiderzee; en hij vatte bovendien zijn indrukken over Holland samen in een omvangrijk boek: La Hollande a vol d'oiseau. Voor zover uit deze beschrijving valt na te gaan, heeft hij Schiedam niet persoonlijk bezocht, doch het slechts gadegeslagen vanuit het coupéraampje van een wagon van de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maat schappij, een bezigheid waartoe hij, bij het toenmalige tempo van het treinvervoer, ruimschoots de tijd moet hebben gehad. „Enkele minuten voor men de fraaie toren van de Sint Laurens in het oog krijgt, zo schrijft hij, passeert men Schiedam, waarvan het sombere silhouet zich aftekent tegen de grijze hemel. Zelfs op een afstand gezien is het al een zeer merkwaardige stad, dat Schiedam. Als een brede rij zwarte tanden priemen de geveltoppen van de huizen zich in de zilverkleurige horizon. De slanke en ranke bouwsels van kerk torens en langgewiekte molens steken hoog uit boven de groepen tegen elkaar aangedrongen woningen en op het voorste plan herkent men de zeer talrijke branderijen aan de enorme balustraden op hun top, die er het uiterlijk aan geven van enorme vliegen kasten". Al moet ik bekennen, dat ik met die vliegen kasten niet goed raad weet, voor het overige is deze korte schets toch wel waarheidsgetrouw. Wij kennen van elders de trieste naam waaronder Schiedam ruim een halve eeuw vroeger bekend stond: Zwart Naza reth. En wie Bordewijks „Verbrande Erven" gelezen heeft, zal moeten erkennen, dat het beeld van Havard raak getroffen is: grauwe, zwart-beroete huizen; daarbovenuit de torens en de molens; en rondom en tussen dit alles de branderijen, die hun stinkende walm dag en nacht over de stad uitbraakten. De omgeving van Schiedam, zo vertelt Havard verder, is even merkwaardig als de stad zelf. Vooreerst blijkt hij getroffen door de grote massa vee die de omlig gende weilanden bevolkt. De naam „spoelingdistrict" en het verband tussen veeteelt en moutwijnindustrie zullen hem wel niet bekend zijn geweest. Maar wat voor hem, de Fransman zonder enig idee van water staatkundige problemen, wel het merkwaardigste is, dat is de polder. Hij ziet er de schepen zeilen over Schie en Poldervaart, tussen de kunstmatige oever- wallen, die metershoog uitsteken boven het laag- liggende land. „Het is een van de merkwaardigste schouwspelen die men zich kan voorstellen", roept hij uit met Franse uitgelatenheid, „het lijkt wel de

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1961 | | pagina 10