VAN SNOTNEUS TOT CHAGAU een meester-verzamelaar door Cees van der Geer 166 „Ik mag wel zeggen, dat ik de grootste collectie heb hier op het vasteland. In Engeland zijn er wel met nog grotere verzamelingen, maar hier ben ik toch wel de grootste". Deze woorden, die misschien wat pretentieus lijken, komen uit de mond van Hans van Dijk. Van Dijk, de man, die de meeste Schiedammers kennen als de eigenaar van dat kleine leuke galerietje in de Lange Kerkstraat, waar soms van die „gekke" ten toonstellingen waren, maar waar je ook een verant woorde kop en schotel kon kopen. Goed, de galerie en de gekke tentoonstellingen zijn verdwenen. Helaas. Schiedam bleek er toen (nog) niet de stad voor te zijn. Maar „gek" is Hans van Dijk toch wel gebleven. Gek op mooie dingen. Dat was hij als jongen al. „Hans is „op zijn museum" zei mijn moeder vroeger, als er vriendjes kwamen, maar dan bedoelde ze mijn kamertje". Als jongen koos hij liever het bedrag-ineens dan een vakantie. En met dat bedrag in zijn zak ging hij de markt op, de scharrelaars langs en kocht er tinnen inktpotjes, koperen snotneuzen en zelfs voor f 1,25 een oude staartklok, die hij met veel geduld weer lopend wist te krijgen. Tijdens de oorlog, toen iedereen op voedsel en shag joeg, kocht onderduiker Van Dijk Chinese vazen. Echt Chinees porselein uit de Ming-periode voor prijzen, die belachelijk waren. „Ik heb er karrevrachten tegelijk weggehaald". En dat „er" was dan een groot warenhuis in Den Haag, dat bij gebrek aan meubels deze vazen op de afde lingen had neergezet. „Gek" moet je ook zijn om zo maar zalfpotjes te ver zamelen, omdat je de kleur zo fijn vindt. „Op de duur keek je niet eens meer naar het potje, maar naar de kleur, of je die al had". Echt Van Dijk is het ook om dan ineens zo'n verza meling weer weg te doen. Wat hij, althans voor een deel, niet wegdeed, was zijn verzameling schilderijen uit de Bergense School met o.a. werk van Leo Gestel „een jongen, die lang niet die bekendheid krijgt, die hij verdient" Jan Sluyters, Mathieu Wiegman, Raedecker, Van Dongen, „die kregen een weeksalaris van Boendermaker, collectionneur en kippenfokker, die zijn huis vol met schilderijen had hangen. Ze konden dan onbezorgd werken. Boendermaker ging wel eens failliet, maar begon dan weer opnieuw en kocht dan weer kunst". De kunst bleef ook Hans van Dijk trekken. Want na als binnenhuisarchitect achtereenvolgens bij De Klerk en De Bijenkorf gewerkt te hebben, begon de nu 39-jarige verzamelaar van mooie dingen aan C.C.C. Het Cultureel Contact Centrum, waar op een klein zoldertje cultureel gepionierd werd. „Het ging wel eens beroerd, vooral in het begin, maar toch zou ik die tijd niet graag willen missen". Maar op de duur kwamen ze toch. Gewoon maar nieuwsgierige voorbijgangers of kenners en ze kochten. Niet alleen kopjes of kettinkjes, maar ook gouaches en schilderijen. „Zo kwam er ook regelmatig een vrouw naar mijn exposities kijken. Ze deed haar best om er in te komen, maar meestal moest ze alleen maar lachen om wat ik had hangen. Totdat ze op een keer niet lachte. Toen was ze er in. Zo zelfs, dat ze na een kwartiertje terugkwam en het doek, dat nou heus niet zo goed koop was, kocht". En Van Dijk kocht ook. Negerplastiekjes. Op een veiling zag hij ze staan en was op slag verliefd. Geen plastiekjes eigenlijk, maar gewichtjes, waarmee de Ashanti-negers van Afrika's Goudkust in de 18e en 19e eeuw hun stofgoud wogen. Gewichtjes in de vorm van mensen, dieren en insekten, gegoten van een wasmodel en slechts enkele centi meters groot. (Foto boven.) Knap en kunstzinnig, soms humoristisch en ondeugend zijn deze kleine beeldjes, die nu een grote wandkast vullen, samen met andere attributen als weegschaal tjes, doosjes en lepeltjes. Een kleine bibliotheek prachtig uitgevoerde vakliteratuur zorgt voor ver dieping van deze hobby. Is al het andere nu op de achtergrond geraakt? Nee, ook zijn schilderijen (Appel, Nanninga, Corneille, Kees van Bohemen) en zijn grafiek (Picasso, Chagall, Manessier, Bissiere) vormen een verzameling, die een liefhebber doet watertanden. „Wacht even, dan zal ik je wat van Wagemakers laten zien". En ineens staat daar naast de fles sinaasappellimonade de ruige huid van Wagemakers' schilderij op de tafel. Zo maar een mooi ding. „Ik heb er voor moeten spa ren", net als voor die prachtige unica's van de Arabia- potterie in Helsingfors, „zet ze maar weg, ik heb nu geen geld", waar blikken en vingers genietend langs tasten. Zo maar een mooi ding. Een huis vol met mooie dingen, die je, als je laat, na veel kijken, veel praten de deur uitstapt, moet achterlaten. Achterlaten „op het museum van Hans"!

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1961 | | pagina 18