PASTORALE
A
t
7
Het was een heerlijkheid om met vader
en moeder alleen thuis te zijn! Ik kom
uit een gezin, dat ze tegenwoordig
„groot" zouden noemen, en het was
zo'n verrukkelijk idee, ons liefste be
zit alléén voor jezelf te hebben.
Diezelfde sensatie beleef ik op deze fe
bruaridag in 't park. Met een opkomen
de migraine door manlief weggestuurd
met twee onzer zonen, ademend de
kille rust van ons mooie park. De we
gen zijn blubberig ja, maar de stilte
wordt verdiept door het „tsjie" „tsjie"
van kool meesjes en het „Marietje,
marietje, pierewiet" van de zang
lijster. De mannen van de gemeen
telijke plantsoenendienst, die met een
wals de wegen in fatsoen rollen, kijken,
even groetend, op. Bezoek in 't park
blijkt ongewoon. De Heemtuin ligt
verlaten, en lokt ons niet tot een wan
deling. Straks, als de koekoeksbloem
en margriet bloeien, gaan we daar
weer eens kijken. Recht uit maar, 't
brugje over, óp naar de kinderboerderij.
Daar komt 't gedierte op ons aan
gehuppeld, schapen met dikke winter
jassen, de geiten agressief, de ko
ninklijke pauwen met wapperende
kroontjes door de februari-wind, die
hier recht uit de polder komt. Een vlucht
duiven scheert sierlijk boven hun mooie
til, blokeenden en bergeenden komen
kleumend en hongerig aangehobbeld;
een kolgansje doet haar best ook iets
van 't meegenomen brood te be
machtigen. De flinke voorraad is bijna
verdwenen, twee korsten stoppen we
weg voor de hertjes, die even verder
hun verblijf hebben. Kijk, daar zijn
warempel ook die eigenwijze Kaapse
JEANNE DE VLIEGER-VERBEEK
eenden, wij noemen ze altijd „wandel
eenden". „Brutale krengen, mevrouw",
meent hun verzorger, die ook 's winters
iedere dag de beesten bemoedert en
voedert. De hertjes komen met dan
sende passen aan, en met hun zachte
snuffelneuzen hebben ze 't over
gebleven brood zó óp. Sneu voor de
vinnige kalkoen, die 't met de kruimels
moet doen. We lopen in flinke pas
langs 't restaurant, dat gesloten
blijkt. Ontwaren al narcissen en blauwe
druifjesbinnen dan, in de vaasjes,
op elk tafeltje een. De roodkoperen
ketel hangt nog droefgeestig in de
wind. Ze bevat slechts wat dode gera
niums, maar de tijd is niet ver, dat
ze mooi gepoetst, gevuld met bloemen,
uitnodigend zal knipogen naar de ar
geloze wandelaar. Hu, 't is hier toch
koud. In de blauwe lucht trekt een
onzichtbaar vliegtuig een krijtstreep.
Wie nu, met de rug naar Nieuwland
gekeerd, Kethelwaarts kijkt, ziet 't
romantische torentje van Spaland, 't
geheel een idyllische voorstelling. Wie
beweert daar, in hartje Randstad
Holland te zijn?
De knoppen van de rododendrons en
kastanjeboompjes, de donkere mols
hopen, getuigen van het leven in en
onder de grond, bescheiden tekenen
van de komende lente. „Hun stem
wordt niet vernomen, toch gaat hun
prediking uit over de ganse aarde".
Huiswaarts, heerlijk ontspannen nu, de
migraine achterlatend in 't Beatrixpark.
Mint u stilte en ruimte? Ga er eens
heen, eer het warmereseizoen na
dert, indachtig dat bij uitstek Schie-
damse spreekwoord: veel varkens ma
ken de spoeling dun!