EEN GETUIGEMS M STEEN SINT IANSKERK XII ds. G. Jansen 152 Op 31 januari 1904 houdt Ds. Van den Broek, één der Schiedamse predikanten, een preek over 2 Kronieken 24 4: „Het geschiedde nu na dezen, dat het in het hart van Joas was, het huis des HEEREN te vernieuwen". En met de keuze van dit Schriftwoord typeert hij wel bijzonder treffend de verandering, die rond de eeuw wisseling bezig was zich te voltrekken in de gezind heid en houding jegens het monumentale, maar vervallen en verwaarloosde gebouw van de Grote of St. Janskerk. Want omstreeks 1900 werd de negatieve instelling van de 19e eeuw, die in velerlei opzicht zo heel veel stijlloosheid en onderschatting van de waarde van historische monumenten te zien gegeven heeft, door broken door een positiever waardering ten aanzien ook van de Grote Kerk. De geesten waren wakker geschud. Trouwens daar toe zal ook niet weinig hebben bijgedragen het feit, dat men in 1904 reeds de eerste resultaten van een restauratie kon bewonderen. Want Ds. Van den Broek hield zijn „restauratie-preek" vanaf een kort tevoren in oude luister herstelde kansel. In 1899 was namelijk al in een vergadering van kerkmeesters de restauratie ter tafel gebracht. Dat was naar aan leiding van een gesprek, dat de secretaris-rentmeester van het college had gehad met de heer Lechner, die, hoewel zelf lid zijnde van de Lutherse gemeente, een warm pleitbezorger was voor een volledige restau ratie van de Grote Kerk. Het zal geen bevreemding wekken, dat toen het woord restauratie eenmaal gevallen was, begonnen werd met het herstel van de kansel, het centrale punt, vanwaar de Woordverkondiging geschiedt en rond hetwelk de gemeente zich telkens weer schaart. Van deze kansel moesten verschillende verflagen, die er in de loop der tijden op aangebracht waren, worden verwijderd, terwijl ook nog andere herstel werkzaamheden noodzakelijk bleken. De timmerman Jan Vormer kreeg in 1902 opdracht een nieuwe kansel-trap te maken, welke aan het einde van dat jaar gereed kwam. Onmiddellijk daarop worden voorbereidingen ge troffen voor het herstel van de kerkramen. In 1904 komen de zeven ramen aan de zuidzijde klaar. Maar in dit geval kunnen we eigenlijk niet helemaal van een restauratie spreken, omdat de ramen niet op de oorspronkelijke grootte hersteld werden: ze waren ingekort en smaller, want elk raam was driedelig in plaats van vierdelig. Bovendien werden geheel nieuwe traceringen aangebracht, afwijkende van de oorspronkelijke. Voor glas werd voor deze ramen in verband met zonwering gebruikt: gekleurd matglas, in lood gevat. De zeven ramen aan de noordzijde, die in 1908 ge restaureerd werden, heeft men echter wel op hun oude lengte gebracht, namelijk 1 meter langer. Voor deze glas-in-lood-ramen werd cathedraal-glas gebruikt, terwijl de traceringen gevuld werden met gekleurd glas. In het tweede en vijfde raam werden het wapen van Schiedam en dat van Zuid-Holland aangebracht. Voor deze zeven ramen was het ont werp gemaakt door de glazenier Gips, die ook de opdracht kreeg om het kleine raam boven de noorde lijke ingang van gebrandschilderd glas te voorzien, naar het door hem ingediende ontwerp: het wapen van Prins Willem van Oranje, omgeven door de kwartieren en met het opschrift: „Onder 't Stad houderschap van Willem I Pr. v. 0. werd deze kerk in gebruik genomen. Ao 1572". Ter ere van de geboorte van Prinses Juliana bood het Weeshuis der Hervormden te Schiedam een gebrandschilderd raam aan, waarvoor de glazenier Gips eveneens het ontwerp maakte. Het werd in 1910 aangebracht in het kleine raam boven de zuide lijke ingang van de kerk. Beide ramen kwamen echter bij de grote restauratie van 1945 te vervallen, toen de ramen op de oorspronkelijke grootte werden hersteld en de afmetingen van deze gebrandschilderde glazen daarmee niet meer overeenkwamen. In dezelfde vergadering, waarin de laatste besprekin gen worden gevoerd over de ramen, wordt ook reeds een besluit genomen over het volgende te restaureren object: het doophek.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1962 | | pagina 12