191
Toen ik zes jaar geleden als conservator het blad van de Schiedamse Gemeenschap binnenstormde,
deed ik dat in de vorm van een brief, nl. aan Willem O. Duys, nu van een Grand Gala du disque,
toen gewoon van Schiedam. Sentimentele oude mummel als ik ben geworden, besluit ik mijn laatste
officiële optreden hier met wederom een brief aan
BESTE WILLEM,
Moeite met 's nachts wakker worden heb ik niet. Daarvoor zorgen nl. wel de tankauto's, die uit
Pernis langs komen. Uit mijn droom geschud denk ik soms: dat zou je eens een keer moeten
kunnen maken. Dat zullen grammofoonplatenmanagers ook wel hebben, denk ik. Het is op dit
soort ogenblikken, dat ik de ideeën heb gekregen voor de tentoonstelling „Poppendroom" en
voor „Op het spoor van de mens", je weet wel, de prehistorie. Nu mag ik niet beweren, dat het
met mijn laatste grote tentoonstelling, die tot 6 januari 1963 hier in het museum geopend blijft,
precies ook zo is gegaan. Ik had wel eens wat gezien van HENRI-GEORGES ADAM. Ik herinnerde
mij zeer merkwaardig beeldhouwwerk. Geen mannen of vrouwen, solide in het brons, maar heldere
stille vormen, helemaal overtrokken met een fijn lijnenspel, lijnen erin gesneden of er bovenop
gelegd. Stukken grafiek eigenlijk in de ruimte. Ik had ook wel eens gehoord, dat Adam, die 58
jaar is, prenten maakte en bovendien tapijten, maar ik had die nog nooit gezien. Toch behoort
deze tentoonstelling ook tot mijn droommomenten, want een droom is altijd geweest eens een keer
in het museum een serie grote belangrijke tapijten te tonen. Ik heb het lange tijd niet verder ge
bracht dan er dia's van te kopen, maar nu is het dan toch echt gelukt.
Adam maakt tapijten. Dat wil zeggen hij maakt er de cartons, dus de ontwerpen voor. Die ont
werpen sluiten helemaal aan bij zijn andere werk, dus bij zijn geest. En zijn geest is in de loop
van de jaren steeds strenger, steeds beslister geworden.
Adam begon met bittere prenten, die hevig reageerden op de pijnlijke wereld, waarin hij leefde.
Er spreekt een wrede spot uit van een uitermate gevoelig mens, die begaan is met het lot van zijn
medemensen, maar die het niet bij tranen laat, die zich te weer stelt. Het zijn prenten van soms
gruwelijke tederheid. Maar gaandeweg verplaatst hij zijn aandacht naar binnen. Hij wordt steeds
meer geboeid door de mogelijkheden van een abstracte vormentaal. Nu moet je dat woord „ab
stract" niet als een onrein begrip van je af duwen; de abstracties van Adam houden regel en
maat, ze kolken niet willoos voort. Adam vermijdt kleur, hij stelt alles in prachtig afgewogen
zwart en wit, waardoor zijn oeuvre iets krijgt van kristallen. Zijn beeldhouwwerken lijken daarop,
maar ook zijn prenten, en wel heel in het bijzonder zijn magnifieke heel grote gravures. Er is
er één, die mij de mooiste van alle lijkt. In een staketsel van een boomstam met takken is in het
wit uitgespaard een vogel. Dat is van een zeldzame poëzie en bovendien van een buitengewoon
begaafd vakmanschap. Er is in Nederland één man, die, hoe anders ook, er een beetje op lijkt,
de Rotterdammer Wout van Heusden, van wie, tussen twee haakjes, mijn voorganger, Daan
Schwagermann, destijds een superieure tentoonstelling maakte, die door de watersnood in het
vergeetboek geraakt is.
Adam's tapijten spreken dezelfde taal, het zwart, het wit, en de grijze tussentinten, die niet
met geverfde wol, maar uitsluitend met een menging van witte en zwarte draden te voorschijn
worden geroepen. De tapijten worden gemaakt door de beroemde ateliers in Aubusson en zijn
daardoor, op een enkele uitzondering na, dan ook van een unieke kwaliteit. Twee trekken wel
meer dan andere de aandacht. Het zijn allereerst het tapijt dat Adam maakte in opdracht van
het Cultureel Centrum De Beyerd te Breda, aan welk instituut we nu de tentoonstelling danken,
en vervolgens een tapijt, dat nog nooit in Nederland is getoond, getiteld Melkwegstelselof
„Galaxie". Dat laatste beslaat een gehele achterwand. Het is vervuld van een geweldige ruimte,
die in het midden in facetten oplicht. Het eerste, het Bredase tapijt dus, heet „Land en water",
het meet 10 meter breed en 2,50 meter hoog. Adam heeft daarbij aan Nederland gedacht, aan
de vogels, het riet, de masten van de schepen, de wolken.
Het is heel prettig dat ik deze laatste tentoonstelling zozeer kan verbinden met de idee van
samenwerking. Samenwerking met mijn vriend en collega uit Breda, de heer Van Velzen, die
veel voor het Schiedams Museum heeft gedaan, te beginnen met het houden van lezingen in die
sombere periode, toen voortdurend de projectors bezweken en de stoppen doorbrandden. Samen
werking tevens met die Schiedamse Gemeenschap, die ter delging van de hoge kosten een ruim
subsidie beschikbaar stelde. Samenwerking met het Gemeentebestuur, dat financieel ook wat
ruimte schonk.
Samenwerking: dat is waar ik met wisselend succes (ik ben ook maar een mens) naar heb ge
streefd en samenwerking is mij dikwijls in zo hartelijke mate verleend, dat ik deze laatste brief
uit het museum met genoegen onderschrijf als zijnde
je afgebrande en weer ruimschoots
behangen vriend
PIERRE JANSSEN.