ARIJ PRINS
200
Ze hebben ze gekend en gekritiseerd. Maar in het
licht van het heden doet ze wat vreemd aan, die
scherpe kritiek op een Guy de Maupassant, die in de
wereldlitteratuur is ingelijfd en misschien van alle
tijden is, terwijl het oeuvre van onze tachtigers
en dat van Prins zeker niet uitgezonderd gebleken
is uiterst vergankelijk te zijn en nauwelijks de eeuw
wisseling heeft overleefd.
Prins heeft met verschillende grote Franse collega's
gecorrespondeerd. Eigenhandig geschreven brieven
deden opgeld in de Haagse kring van kunstenaars
waarbij Prins zich aansloot en men krijgt soms de
indruk dat de correspondentie ten doel had ver
zamelaars van handschriften te gerieven en te ver
rijken. Jarenlang is Prins bevriend geweest met Joris
Karei Huysmans.de Franse schrijver van Nederlandse
origine. Maar ook Barbey d'Aurevilly, Villiers de
l'lsle-Adam en Edmond de Goncourt heeft hij
persoonlijk gekend.
S I
De schrijver op 15-jarige leeftijd.
Toen in 1885 het orgaan van de nieuwe richting, de
Nieuwe Gids, geboren werd, stond Prins op het punt
naar Hamburg te verhuizen. Maar in hetzelfde jaar
heeft hij de redactie van het tijdschrift der jongeren
nog bezocht; in Amsterdam waar nu het zwaarte
punt lag van de verjongde litteratuur en schilder
kunst. Ze namen elkaar wel overmatig au sérieux,
de prille kunstenaars. Erens maakt van het bezoek
melding in zijn Vervlogen Jaren. Het bezoek had
plaats ten huize van de secretaris, Mr. Willem Paap,
aan de Stadhouderskade. Men krijgt uit het verhaal
de indruk, dat de Amsterdamse groep (Kloos, Van
Deyssel) en de Haagse (Prins, Netscher) een beetje
bang voor elkaar waren. Lodewijk van Deyssel
moet buitengewcon zenuwachtig zijn geweest bij het
vooruitzicht van het bezoek van de Heren Hoog-
mogenden uit Die Haghe. Uren werden besteed aan
de belangrijke vraag of het gepast was bij de joyeuse
entrée van het hoge gezelschap een sigaret in de
mond of tussen de vingers te hebben, dan wel zich
daarvan te onthouden bij het grote gebeuren. Tot een
besluit is het niet gekomen, maar het bleek achteraf
ook niet nodig te zijn, aangezien noch Van Deyssel,
noch Erens sigaretten bij zich hadden.
Vóórdat het eerste nummer van de Nieuwe Gids
verscheen, was Prins al in Hamburg. Daar richtte
hij een agentschap op van Apollo. Ary Prins bracht
het huis „Ebeling en Prins", „commissie en export"
tot bloei; met de Duitser Ebeling, met zijn broer
Willem en met een andere broer, die de firma in
Teheran vertegenwoordigde. De gebroeders Prins
met twee elkaar opvolgende Duitse compagnons.
Prins was zakenman, zoals ook Potgieter dat was.
De uitoefening van een métier dat de kunst niet
raakt, is ongetwijfeld verenigbaar met het kunste
naarschap en is zeker niet een symptoom van ge
spletenheid. Maar dat Prins zich onlekker zou hebben
gevoeld in het zakenleven, wat hij zo nu en dan laat
uitkomen, het is een pose die niemand overtuigd zal
hebben. Herman Robbers merkt op dat Prins' Ham-
burgse dagindeling, door Van Deyssel in zijn In
Memoriam beschreven, die van een echte zakenman
is. Enkele avonduren disponibel voor zijn litteraire
werk met de daaraan voorafgaande studie, een
grote plaats ingeruimd aan het society-leven, dat
enigszins van richting veranderde toen Prins, in
1893, trouwde met mejuffrouw Nelly Goudkade.
Niettemin zette Prins in Hamburg, en na zijn huwelijk
in Altrahlstadt bij Hamburg, zijn letterkundige werk
en zijn studie voort. Vóór zijn vertrek had hij de
redactie van de Nieuwe Gids een artikel over zijn
vriend Huysmans gezonden. Hij bleef in contact met
de jonge letterkundigen en schilders, met heel de
zich vernieuwende kunst die zich concentreerde in
Amsterdam. Maar al in 1886 wendde hij zich af van
het naturalisme, vier jaar eerder dan Van Deyssel,
die eerst in 1890 verklaarde dat het naturalisme dood
was, al had ook de vroeger door hem aanbeden Zola
wel „iets goeds". Prins' bezoek aan Parijs in '86,
zijn gesprekken met Huysmans, zijn de oorzaak van
zijn ommekeer geweest. Hij ging een nieuwe periode
binnen, zijn fantastische. Zijn verhalen uit dat tijd
vak spelen voor het merendeel in Duitsland, maar
Herman Robbers meent dat jeugdherinneringen uit
Schiedam de ondergrond vormen. Fantastische ver
halen; ja, Prins had kennis gemaakt met het oeuvre
van de grote Amerikaan Edgar Allan Poe, in de
Franse vertaling van Charles Baudelaire. Geen
Schiedammer uit de tijd der branderijen, die de in
drukken van het oude Schiedam ooit zal zijn kwijt
geraakt; tenminste als zijn geest plastisch, gevoelig
genoeg is om als fotografische plaat te kunnen werken.
En de verhalen van Edgar Allan Poe moeten geacti
veerd hebben wat in Prins al aanwezig was; het
bezinksel van zijn jeugd, doorgebracht in Branderijen-
Schiedam. Van jongs af had hij vreemde dromen;
gedurende zijn slaap zag hij ongewone verschijningen
en daden van wreedheid. Robbers vertelt dat hij in
latere jaren na Prins' terugkomst in Schiedam
met hem heeft gedwaald door het avondlijk Schiedam,
door „zijn geliefde buurtjes, die hij mooi noemde",