ik heb een plostieke poot
agent...
door
Jeanne de Vlieger-Verbeek
203
Vroeg in de morgen. Bij de lange
tenen van de 700 jaar oude Sint
Jan stond een agent in de stille
straat de etalage te bekijken van
boekhandel Allemansvreugd.
Bekeek hij de aardige meisjes op de
omslagen, die zoals gewoonlijk wei
nig met de inhoud uitstaande heb
ben? Of wachtte hij gewoon, tot
zijn diensttijd erop zat?
„Zeg agent, zou je mijn veters effe
vast wille make?"
Gestoord keek de handhaver van
orde en rust op, peilde zijn rust
verstoorder en informeerde zake
lijk: „Je neemt me toch niet in de
veiling, vader?"
Voor hem stond een zindelijk oud
heertje met glimmend rode konen
en staalblauwe ogen, een te grote
hoed op het hoofd. Hij trok iets
met het ene been zag er overigens
niet naar uit dat hij onder invloed
was het is trouwens nog vroeg
in de morgen. Zo overlegde de
agent met dezelfde argumenten des
tijds van Petrus op de Pinksterdag.
Nu zijn Schiedamse agenten geen
kindermeisjes of bejaardenhelpers,
maar overigens zijn zij de be-
roerdsten niet. Twee zwarte knoop
laarzen stonden uitnodigend open,
vier vetereinden bungelden er los
bij om gestrikt te worden, een
vriendelijk smekende blik van de
oude met de grote hoed nodigden
al evenzeer.
„Maar waarom.Verder kwam
de agent niet want toen volgde in
een stortvloed van woorden het
verhaal, een waar verhaal. En de
agent luisterde aandachtig, terwijl
hij zich gedienstig bukte over twee
oude mannenvoeten.
„D'r achterkleinkind was jarig, zie
je,en daar moest ze nou perse naar
toe, zo zijn die vrouwe. Tegen don
ker ging ze naar huis, in plaats
dat die jonge mensen ouwe oma
even wegbrachte, maar nee, dat
ken je net begrijpe. Trouwens, ze
gaat er altijd alleen op uit, dat niet,
en ze komt altijd weer op haar
pootjes terecht. Haar oude moeder
leeft ook nog, die rookt sigaren,
maar dat heeft er niks mee te make.
Afijn, ze liep over de Korte Haven
en daar gebeurde het. Er vloog
ineens een deur ope en twee honde
spronge naar buite, bakbeeste van
beeste, ze vloge wild tegen haar op,
vloerden haar, en daar lag ze op de
keie van de Korte Have. Een jonge
kerel kwam er aan, raapte me ver
bouwereerde vrouw op, en zette
haar tege de muur, en voor ze goed
en wel besefte wat er allemaal ge
beurd was, was er van man en
honde niks meer te bekenne. Ze
kon daar ook niet de hele avond
tegen de muur geleund blijve staan
hoe ze thuis gekomme is ik weet
het niet, maar het was niet best.
Kreunend van de pijn, voetje voor
voetje over de weg die niet al te
best is, je weet het, over de Dam-
brug, de poort door bij Verwayen,
dan nog dat gevaarlijke kruispunt
bij de Lange Kerkstraat oversteke,
afijn, ze was meer dood dan levend,
dat ken ik je verzekere. En huile
dat ze dee.
Met grote ernst luisterde de agent,
hij rook lont, zijn dienst zat er dus
nog niet op vanmorgen. „Ik ga
even met je mee naar huis, daar
moet ik meer van weten," stuitte
hij 's mans woordenvloed.
In het vriendelijke kleine kamertje
van het keurige hofjeshuisje (er
staan er nog heel wat aan de voet
van de Sint Jan) hoorde hij de rest
van het verhaal. Beverig en beduusd
van de politionele aandacht, met
haar ene hand de andere, die ver
bonden was, vasthoudend, vertelde
Omaatje. „Leg je arm maar op de
tafel, ik kom dadelijk terug", dat
was Dr. Nijenhuis, vriendelijk als
hij was! Toen de dokter terug kwam,
heeft hij me arm gespalkt, en ik
moest ermee naar het Gemeente
ziekenhuis. De dokter daar bekeek
me arm, er wierde foto's gemaakt,
hij was op drie plaatse gebroke, die
arm dan. We zouwe same met
vekantie, maar wat zee die dokter?
Het is op eigen rizziko dus wat doe
je dan Thuis blijve, meneer. Niet
naar De Blije Wereld in Lunteren
waar we ons zo op verheugd hadde,
me man (het is me derde) is al een
poosje gepensionneerd en dan ben
je blij dat je met vekantie mag,
van de kerk, anders ken bruin het
niet trekke. Hier me man..."
„Ik heb een plastieke poot agent",
nam de man met graagte het ver
haal over. „Die hebbe ze d'r in
Delft ingezet, en die andere, die
deugt ook niet best. Hier me vrouw
die hellept me altijd met anklede,
me broek an, maar nu ze met die
hand zit, zit ik met de gebakke pere,
en dus ben je nog bedankt voor het
vastmake van me laarze."
Het zaakje was niet pluis, vond de
agent. Met bemoedigende woorden
nam hij afscheid: „Nu heb ik dat
verhaal van je gehoord, dus dat is
allemaal zo gebeurd. Ik dacht, dat
je me in de veiling nam. Ik zal een
politiewagen vragen, dan kom ik
je dadelijk halen." Even later staat
op de plaats, waar in 1395 de maagd
Lidewijde haar lijden begon, een
zwarte politie-auto. Oma mag in
stappen voor een gratis ritje. „Eerst
effe een mantel anschiete, zo ken
ik niet mee", haar hand streek
instinktief over de gesteven bloe
metjes-schort. „Zo kunt u best
mee", vond de man in uniform, en
alsof het een knap meisje was liep
hij met haar aan de arm naar de
gereedstaande auto. Ze mocht
netjes naast de chauffeur zitten, de
politieman achterin. „Zou je nog
ongeveer weten, waar het was,
moeder?" „Ik was zo van de sokke
here, ik verging van de pijn, dat
ken ik je wel vertelle, maar la's
kijke, als je nou langs de Beurs rijdt,
het holletje af; hij zette me tegen
de muur bij Kappelhof en Hovingh
en toen ik weer bij me positieve
kwam was er niks meer te bekenne
allenig die slappe hand hierzo."
En zo reed ze prinsheerlijk begeleid
door Schiedamse jongemannen in
keurig uniform naar dat lieflijkste
onzer haventjes. Ze had geen oog
voor de verdroomde, Middeleeuwse
sfeer die er hangt tussen Koren
beurs en Gemeentewerken, ze zag
niet de wonderlijke brandersgevel
waarvoor de auto stopte, daar,