Schiedam verandert Delft, een lakenindustrie; ook, gelijk Delft, een niet onbelangrijke haringvisserij. Door verschillende om standigheden is Schiedam achterop geraakt bij Rotterdam. Had Schiedam zich een weg gebaand naar het open water, dan...? Misschien was dat in de 19e eeuw nog mogelijk geweest. Maar toen was Schiedam zozeer een wereld van louter brande rijen geworden, dat men geen oog meer had voor andere mogelijkheden. Een in zich zelf gesloten wereldje van vooringenomen mensen die de vensters die uitzicht gaven op de buitenwereld, hadden ge blindeerd. Al in de 16e eeuw had de jeneverindustrie er zijn intree gedaan en was allengs uitgegroeid tot de in Schiedam het totale leven beheersende factor. Na 1850 bracht de alcohol welvaart, na het jaar '80 van de vorige eeuw kwam het verval. Enkele bestuurders met visie, in het bijzonder burgemeester Van Dijk van Mathenesse, hadden het gevaar al in de zestiger jaren gezien; Schiedam had alles op één kaart gezet. Hij deed de Raad andere mogelijkheden aan de hand, mogelijkheden die verband hielden met de nabijheid van het grote vaarwater. Maar men weigerde de ogen te openen. Schiedam vegeteerde en teerde in tot na de eeuwwisseling. Toen vestigde zich de scheepsbouw in Schiedam: de werven Gusto, de Nieuwe Waterweg en Wilton. Ze gaven aan duizen den werk, maar het aantal tewerkgestelden ging op en neer met het conjuncturele getij. De scheeps bouw bracht beurtelings voorspoed en zorg, in het bijzonder in een tijd die de zorg voor de werklozen op de schouders van de gemeente legde. De toestand was moeilijk in Schiedam, nog geduren de de eerste twee decennia van deze eeuw. Een steeds in aantal verminderende groep kleinbedrijven, een grote industrie die door de conjunctuur nu eens omhoog werd gestuwd, dan weer naar beneden werd getrokken. Het jaar 1945 is voor Schiedam geen keerpunt geweest, maar wel zoals voor geheel Nederland een markant punt in zijn ontwikkelingsgang. Ook op het gebied van het wonen. De ontwikkeling van Schiedam als woonstad neemt een aanvang in de tweede helft van de jaren '20. Het was geen aantrekkelijke woonplaats, de stad waar in oktober 1920 de jonge functionaris zijn intree deed. Het was allesbehalve een joyeuze gang voor de man die geroepen was in Schiedam de verbetering van de volkshuisvesting te bevorderen; die tocht van het station naar zijn toekomstige woning in het al te sobere licht van de gaslantaarns, langs de Overschieschestraat, de Boterstraat, de Markt, naar de St. Liduinastraat. Een sombere zondagavond, die hem steeds in het geheugen zou blijven. De St. Liduina straat, waarvan Schiedam het tracé had getrokken met onbekende bestemming, liep voorshands dood op gorzen en rietlanden. Met de Burgemeester Knappertlaan in zijn beginstadium en enkele straten in het Frankenland vormde ze de wel zeer schuchtere aanzet tot een nieuw Schiedam. Misschien was in die tijd de innerlijke drang om zich te vernieuwen en te vergroten ook niet sterk. Schiedam had immers zijn herenhuizen aan de haven; bovendien een be angstigend groot aantal krotwoningen voor de rest van zijn bevolking, die massa die niet in de heren huizen woonde. De stad was in '20 nog steeds in de ban van de alcoholindustrie, al wijzigde zich haar structuur in snel tempo. Aan de arbeiders van de Na 1850 bracht de alcohol welvaart... drie grote werven, die zich hier gevestigd hadden, kon de stad geen huisvesting bieden. De scheepsbouw leefde nog niet in het hart van Schiedam, in de na dagen van de branderij. De pompen stonden immers nog aan de wallekant van de Nieuwe Haven en spoelingschuiten voeren nog af en aan in het stads- water. Schiedams grootindustrie, dat was de Kaar senfabriek Apollo, met aan het hoofd een van de mannen van Tachtig, de dichter-schrijver Ary Prins. De grote stoot tot de groei van Schiedam als woon stad was de invasie van Rotterdamse bouwonder nemers even vóór en na het jaar 1930. De gronduitgifte in de grote buurstad scheen te stagneren en een leger van bouwers stortte zich op het naburige Schiedam. De Schiedamse collegae, die zich voordien in hoofd zaak hadden beziggehouden met burgerwerk en zich zelden gewaagd hadden aan de bouw van meer dan twee of drie woningen, werden door de orkaan van bouwbedrijvigheid meegezogen. Het was in deze tijd, dat de grote kaalhoofdige vogel, waaraan tot vóór de bebouwing van Nieuwland de plattegrond van Schiedam deed denken, zijn twee uitgestrekte vleugels kreeg: Schiedam-oost en Schiedam-west. Het meren deel van de uitheemse bouwers wendde zich tot het gemeentelijk grondbedrijf, maar anderen gingen speuren naar open plekjes daar waar een straat on voltooid was gebleven; of ze braken oude panden af in het centrum of in de Gorzen, die foeilelijke wijk waarmee de stad verrijkt is in de jaren tachtig. Omstreeks '30 verdween daar het zgn. Fort, een klein complex van rug aan rug gebouwde woningen. Even na '30 vertoont de bevolkingsvermeerdering door migratie een piek.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1963 | | pagina 35