8 kan slingeren en ons duiveltje, dat ergens in een hoekje ongezien alles had gehoord, werd des duivels (wat hij trouwens al was). Hij zat juist een banaan te eten en hij werd zo hels, dat hij de schil voor de voeten wierp van de verkeersduivel, die juist wegliep. Het gevolg was een slippartij van de verkeersduivel, die daarbij zo hard op zijn staart viel dat hij sterren zag. Een duivel ziet niet erg graag sterren omdat hij het liefst in het duister werkt en bovendien was zijn staart ge kneusd en dat deed pijn. Dus werd hij erg boos en hij wenste het duiveltje alle goeds toe wat er maar in de wereld mogelijk was (en dat is toch nog erg veel, te veel zelfs voor een duivel). De oorlogsduivel had inmiddels het kleine duiveltje bij zijn lange oren gegrepen en gaf hem een flink pak slaag. Dit is nl. bij duivels het middel om de ander aan het verstand te brengen dat men verkeerd heeft gehandeld en het duurde dan ook niet lang of het duiveltje zag het in en het droop berouwvol af. Door de val op zijn staart was de verkeersduivel een week lang erg belemmerd in zijn bewegingen. Er gebeurden dan ook veel minder verkeersongevallen en de mensen noemden dit „veilig-verkeers- week". Hij deed zijn beklag bij de opperduivel. „Baas, dat duivelsjong hindert mij; laat hij de mensen pesten, daar is hij voor, maar mij moet hij niet dwarszitten, anders zal ik hem eens twaalf borrels te drinken geven en dan een auto laten besturen". Daar schrok de opperduivel wel wat van. „Nou, nou, zo erg is het toch ook weer niet", suste hij. „Maar goed, ik zal hem eens onder handen nemen". Het duiveltje moest voor zijn hoogste chef verschijnen en kreeg de wind van voren. „Je krijgt nog één kans om het slecht te maken", brulde de opperduivel. „Als je je niet specialiseert in iets kwaads en daar in afzienbare tijd iets van terecht brengt laat ik je opsluiten in de kooi van de afvallige duivels". Het duiveltje beefde van angst. „Bij de afval.... afval....?" stamelde hij. Hij wilde „afvallige duivels" zeggen, maar door zijn angst gelukte hem dit niet en dit was zijn geluk. Zoals er bij mensen ineens een licht opgaat, viel er voor hem opeens de duisternis in en daardoor zag hij plots de oplossing van zijn moeilijkheden. „Ik weet al wat, baas" snerpte hij, en duivelse duisternis viel in zijn ogen te bespeuren. „Afval, dat is het! Ik zal de mensen met hun eigen afval plagen en de plaag zal groot zijn!" Het duiveltje werd door de baas weggestuurd met een laatste vermaning; „Verricht nu eindelijk eens iets groots in het slechte", bulderde hij, „en toon je je vak waardig!" En het duiveltje ging.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1963 | | pagina 8