UITBetje Wolff en Aagje Deken:
DE HISTORIE VAN MEJUFFROUW
le druk 1782
55e Brief: Mejuffrouw Anna Willis aan Mejuffrouw Sara Burgerhart
Liefste Vriendin!
Mijn waarde moeder heeft u gemeld, dat ik, toen zij op uw laatste schreef, op de tril was.
Hoe gaarne zou ik u bij mij gehad hebben: wij waren met twee fourgons (rijtuigen met gaffel
dissel), tijdig van huis gereden. De advocaat Fine Mouche, een academievriend van mijn waar
den vriend Smit, en een juffer, met welke ik op de klossenpartij kennis maakte, een meisje, als
de meeste zoete juffrouwtjes, reden met ons in gezelschap.
De morgen was heerlijk; alles wekte ons op tot weltevredenheid. Toen wij te Schiedam kwamen,
gingen wij het stadje door en omwandelen, en zagen een of twee branderijen. In de vrolijk
heid des harten waagden wij, nevens de heren, eens te proeven de oud vaderlandse kost, jene
vertje-lief. Onze heren werden, 't zij door de sterke, uitwaseming, 't zij door het ongewone,
spoedig gewaar, dat de Schiedamse kost ongemeen krachtig was. 't Is raar, hoe onderscheiden
de drank op de mens werkt. Mijn vriend Smit was zo levendig, dat ik niet wist, of hem wel
beter vermaning zou te geven zijn, dan die van het eten van een vrij dikke boterham, en enige
koppen sterke koffie. Zijn vriend was zo sullig, zo zoetsappig, dat hij niets van dat geslepene
liet blijken, 't welk hem eens tot een vermaard advocaat maken kan. Juffrouw Betje en ik waren
meer spraakzaam; maar dezelfde remedie, die ik mijn Smit voordiende, bracht ons spoedig in
onze eigen natuurstaat.
Ik kan niet zeggen, dat ik ooit ongevalliger plaats gezien heb, dan het berookte Schiedam:
een nare, droevige rook, en een nog veel lelijker fijne zwarte stof, benemen het volstrekt al
't aangename, dat het door zijn ligging, plantage en fraaie gebouwen, moest ten toon spreiden.
Zo ras „overdreven zindelijkheid" voor een krankzinnigheid verklaard wordt, dan zou ik er
voor zijn om de lijderessen, daardoor geplaagd, in Schiedam, als in een verbeterhuis te brengen;
daar zouden zij, zó ergens, hersteld worden.
In deze gedachten werd ik versterkt, door de zorgvuldige hospita, bij welke wij ontbeten;
want de servetten op tafel leggende, zei zij: „Ja, juffrouwen, je bent hier niet in het frisse Rotter
dam; kijk, om de liefde van Jan Teunis, nou deuze servetten eens! die haal ik daar nou zo schoon
uit mijn kabbenet; en zien zij er niet uit dat je er bij schreien zoudt? Kijk die randen; kijk die
zomen; 't goed is vuil eer het droog is; zodat ik hoop niet, dat de juffrouwen mij voor een
kladdeboter zullen houwen; want al was je bij gelijks, Prinsen, of zelfs Burgemiesters van ons
land, ik kon je niet beter hellepen." Hoe zou u dat aanstaan, Saartje, die met zulk een recht
vrouwelijke netheid alles bewaart? Ik hoop ook, dat de aanstaande nooit te Schiedam zal be
roepen worden