MICHAEL
C. M.
DE GROOT
ZIJN LEVEN, ZIJN WERK
238
Thorbecke was en niet ten onrechte van mening,
dat de Franse overheersing voor Nederland geen
ramp is geweest. „Zou het ons hebben gebaat op ons
zelve te blijven? Onze verwarring zou nog oneindig
grooter en zonder uitkomst zijn geweest. Ons on
geluk was niet het geleide of de heerschappij der
Fransen, maar dat we onzen hervorming zonder hen
niet wisten te volbrengen".
Eerst na 1860 kwam de kentering, voorlopig in lang
zaam tempo, behoedzaam, allengskens vlugger en
vlugger. Op elk gebied, dat van de kunst, van de cul
tuur, de economie, dat van de politiek en ook op
sociaal terrein. Na het jaar 1880 ging het in sneltrein
vaart. En het brandpunt van deze in ijltempo zich
voltrekkende groei was Amsterdam, de hoofdstad.
De drang tot vernieuwing op elk gebied was M. C. M.
de Groot uit het hart gegrepen; die drang zat hem
in het bloed en in snelle pas liep hij mee. Hij had
contact met de pioniers van de zich baanbrekende
nieuwe schilderkunst, hij volgde de letterkundige be
weging van '80 op de voet en las ijverig de Nieuwe
Gids. De denkbeelden van de jong-liberalen maakte
hij tot de zijne en hij paste deze toe in zijn geboorte-
en woonplaats. Het liberalisme, de machtige huma
nistische stroming van de 19e eeuw, erfgenaam van de
Verlichting van de 18e, was vrijwel tot stilstand ge
komen, maar een aantal jongeren trachtte te komen
tot een nieuw liberalisme. De jong-liberalen zetten
de sociale rechtvaardigheid als no. 1 op het politieke
programma. En niet alleen de jeugd; ook in de rijen
van de ouderen gingen stemmen op tegen de ver
starring die het liberalisme had bevangen. In Amster
dam was het Mr. Wijnand Heineken die de jong-
liberalen aanvoerde. Hij zou een van de grondvesters
worden van de radicale stroming in het liberalisme
van de Lage Landen. De Nieuwe Gids, het orgaan
van de revolutionaire stroming in de letteren, reser
veerde plaats voor politieke en sociale vraagstukken
en al in 1883 was het gekomen tot de oprichting van
een nieuw dagblad, dat het orgaan van de geavan-
ceerden in de liberale partij zou zijn. Johannes de
Koo, een publicist van erkende bekwaamheid, stond
aan het hoofd. En, zoals gezegd, het liberalisme van
de jongeren had een sociale inslag.
In Amsterdam was het tot afscheiding gekomen. Het
gebeurdeop24januari1888. De progressieven kwamen
bijeen in de bovenzaal van café Suisse in de Kalver-
straat. Daar werd opgericht de Radicale Kies
vereniging „Amsterdam". Mr. M. J. Treub nam het
voorzitterschap op zich, secretaris werd H. J. Bieder-
lach, een journalist, later een van de meest markante
leden van de Amsterdamse balie. Ook de schilder
kunst was in beweging gekomen. De Haagse School
had haar vernieuwingswerk gedaan; haar taak was
overgenomen en voortgezet door de Amsterdamse
impressionisten: G. H. Breitner, Isaac Israels, Willem
Witsen, Floris Verster. Ze voeren onder dezelfde vlag
als voorheen Joseph Israëls, Mesdag, Mauve, de drie
broers Maris, maar de wimpel was een andere. Het
was niet meer alleen de vrije natuur die ze inspireerde
maar bovenal het leven in en van de grote stad, in
het bijzonder het na een ongezond diepe en lange
slaap weer klaar wakker geworden Amsterdam. De
schilders van de nieuwe richting en de jonge littera
toren, „de mannen van '80", trokken gezamenlijk op
en bij hen voegde zich de man die de vernieuwer zou
worden van de Nederlandse bouwkunst, de architect
H. P. Berlage.
M. C. M. de Groot voegde zich vastbesloten in de
rijen van de vernieuwers. Op zijn wijze zou hij mee
doen, met de middelen die hem ten dienste stonden.
Hij heeft die middelen volledig gebruikt, hij is actief
gebleven tot aan zijn verscheiden.
Hoe zeer moet die vernieuwing op artistiek, op letter
kundig, op politiek en ook op sociaal terrein de jonge
M. C. M. de Groot gepakt hebben. Hoe zeer moet de
de alzijdige verjonging van Nederland, die uitstraalde
van de hoofdstad, hem hebben geïntrigeerd. Uit alles
blijkt zijn wil een bijdrage te leveren aan wat hem,
meer dan wat ook, aan het hart ging. Geïnteresseerd
bleef hij, van de stad der branderijen uit, staren naar
wat elders gebeurde, vooral in Amsterdam, maar ook
in Delft. In Schiedam, later nog in Den Haag, trachtte
hij intussen zijn sociale denkbeelden te verwezenlijken.
En met succes.
M. C. M. de Groot was een branderszoon. Zijn vader
was brander, als zovele Schiedammers, maar daar
naast legde hij zich toe op de makelaardij. Ofschoon
de tachtiger jaren niet de slechtste waren voor het
alcoholbedrijf, ging het het gezin De Groot niet naar
den vleze, in het bijzonder niet in de laatste jaren van
het decennium. De vader, hoofd van een talrijk gezin,
moest zijn betalingen staken en kreeg daartoe het
wettelijk verlof. Maar het kwam zijn eer te na zijn
schuldenaars niet het volle pond te geven. Niemand
is aan De Groot Sr. een cent te kort gekomen. On
verplicht gaf later De Groot ieder het zijne. Tot op
de laatste penning werden de schuldeisers betaald.
Maar er moest hard gewerkt worden in den huize De
Groot, om het hoofd boven water te houden en tege
lijkertijd te doen wat het eergevoel de vader voor
schreef. De oudste zoon, de vierde van het grote ge
zin, had zijn richting al gevonden, een weg die naar
de universiteit liep. Later zou hij aan zijn alma mater
doceren, J. J. M. de Groot hij werd geboren in het
jaar 1854 zou een sinoloog worden van grote
reputatie. Ook voor de tweede zoon was het te laat
om zijn vader bij te staan in zaken; Herman de Groot
studeerde al pharmacie en vestigde zich, na zijn studie
voltooid te hebben, als apotheker in Amsterdam.
OokM.C.M. de Groot had graag willen studeren, maar
hij rekende het tot zijn plicht zijn vader bij te staan
en hem later te vervangen. Het is hem gelukt, hem