MICHAEL C. M. DE GROOT 240 Schiedam, 9j uni 1887 Mijn waarde! Zeer veel genoegen deed mij de ontvangst van je brief van maandag, al deed het mij onaangenaam aan, je genoodzaakt te zien tot verdediging van je zelf. Maar zeer stel ik op prijs de betoonde openhartigheid. Ik ben verliefd op juistheid misschien om dat ze zoo zeldzaam is juistheid van begrip, juistheid van uitdrukking, juiste kennis van de stelling, die de mensen tegenover elkaar innemen. Ik wil dan ook in openhartigheid je mindere niet zijn. Mijn plan de campagne voor het leven is, al mijn krachten, dus ook mijn geld te besteden voor het scheppen van 't meest mogelijke geluk. Maar ik voel dan ook zeer sterk de verantwoordelijkheid voor het goed, het zoo goed mógelijk besteden van mijn geld. Er is zoo ontzettend veel te doen en mijn middelen zijn zoo beperkt, dat het me ondragelijk is, dat de vruchten van mijn arbeid minder goed, laat staan slecht zouden worden gebruikt. Dat dit nu bij jou 't geval niet was, ziedaar waarvan ik niet overtuigd was de laatste weken. Twijfelen aan 't goedbesteed zijn zou te positief uitgedrukt wezen. De moreele zekerheid ontbrak me. Te ver klaren is dit door de volgende omstandig heden 1e dat ik je zoo weinig ken en spreek; 2e dat ik Israels, mijn grooten raadsman in deze, een weinig heldere kijk in geldzaken toeschrijf, m.i. springt hij met geld luchthartig en zonder veel overleg om; 3e dat van dat gaan wonen op kamers, waarvoor de steun vooral dienen moest, niets kwam zonder dat ik daarvoor enige reden hoorde. Meer dan eens heb ik Israels afgevraagd, of ik werkelijk een goed werk deed, o.a. zeer ernstig verleden week, toen ik in Amsterdam was. Zijn antwoord stelde mij bijnageheel gerust. J. B. Kam*), voor wien ik geen geheimen heb, sprak ik wel eens over de zaak, ook hij was niet overtuigd. Toenikhem nu onlangs den minder goeden gang mijner zaken meedeelde, vond hij daarin aanleiding tot het schrijven van den bewusten brief aan Israels. Kam neemt die dingen ernstig en streng op, ik zal de laatste zijn dit af te keuren. En zijn in tieme houding tegenover Israels en mij in aanmerking nemende, schijnt mij zijn stap volkomen te rechtvaardigen. Je uiteenzetting heeft me echter volkomen voldaan en me van een drukkend gevoelen verlost, voorzoover dat na de verklaring van I. nog bestond. Ik zeg je er dus hartelijk dank voor. En mijn zaken gaan gelukkig zóo niet, dat het me onmogelijk zou vallen mijn belofte na te komen. Ik zal moeite hebben, dit jaar de eindjes aan elkaar te knopen, maar desnoods moet maar iets worden ingebrokt. Naar menselijke berekening zal ik je kunnen geven de afgesproken som en nu ik de overtuiging heb, dat het werkelijk helpt een begaafd man tot studie en produ- ceeren in staat te stellen, voel ik me ge lukkig er toe de gelegenheid te hebben. Zoo ge dit wenschelijk vindt, laat dan dezen brief aan I. lezen. Hij heeft dan meteen antwoord op zijn schrijven aan mij, be helzende in hoofdzaak, hetgeen gij me meer uitgewerkt hebt geschreven. In elk geval vertel je hem wel de quintessens van dit mijn schrijven. Het stuk van v. Eeden over Dekker vind ik bijzonder goed, ook dat van v. d. Kley is flink. Alleen dat eeuwige dweepen met algemeen stemrecht! Uit hun toon (Tak en v. d. Goes meen ik) zou men opmaken, dat zij groot heil erin zien en toch kan ik dat moeilijk van hen aannemen. Op de ondervinding in naburige rijken kunnen ze zich toch moeilijk beroepen! Enfin, alge meen stemrecht verdient m.i. ni eet excès d'honneur, ni cette indignité. Die boel kan jou zeker al heel weinig schelen althans je bemoeit je er heel wijselijk niet mee. M'n beste wenschen voor je werk, in menig opzicht heel wat schooner en heilbrengender dan de politiekerei! De andere stukken nog niet gelezen. Groet Isaac van mij en geloof me steeds. Je M. C. M. DE GROOT J. B. Kam werd later directeur van een machinefabriek te Helmond. Één van de brieven uit de uitgebreide correspondentie van M. C. M. de Groot met de toen nog jonge dichter Albert Verwey. te verwachten van samenwerking, van gemeenschap pelijk handelen. Alle heil lag besloten in het coöpe ratieve. Zijn werk is genoegzaam bekend: het Volks huis te Schiedam, centrum van cultuur voor alle ran gen en standen (1896), de coöperatieve drukkerij De Eendracht, de eerste Arbeidsbeurs in Nederland, de coöperatieve bakkerij in zijn woonplaats. Zijn denkbeelden over politiek liepen parallel aan die van de progressieve jongeren, aan die van de mensen die in Amsterdam zich als Radicalen hadden afge scheiden van de liberalen van de kiesvereniging „Bur gerplicht". Met enig onderscheid intussen; voor alge meen stemrecht liep De Groot, in zijn jonge jaren ten minste, niet warm. Hij kon niet begrijpen dat P. L. Tak en Frank van der Goes zich daar zo druk over maakten. De ondervinding in naburige rijken stemde hem ver van optimistisch over de resultaten. Zijns inziens verdiende het algemeen stemrecht „ni eet excès d'honneur, ni cette indignité". Maar de brief waarin hij dit als zijn oordeel uitsprak dateert van 1887. Met de uitslag van de stemming in '87 toonde De Groot zich meer dan tevreden. Wat wonder, het con servatieve ministerie Heemskerk - Du Tour van Bel- linchrave, dat op het kussen zat ondanks de liberale meerderheid, ja dank zij de slapheid van de liberalen, was erger dan impopulair. Maar hij kon toen nog niet weten, dat het eerste coalitiecabinet, Mackay-De Savornin Lohman, evenmin een groot succes zou zijn. De Groot heeft, anders dan de Amsterdamse progres sieven, de liberale partij niet verlaten. Gelijk Mr. A. Kerdijk, de zwager van Van Marken, trachtte hij de liberale partij van binnen uit te hervormen. Hij hoopte de liberale kiesvereniging Schiedam in andere richting te kunnen sturen en het is hem ook gelukt. Een man van het kaliber van De Groot, zette in een oogwenk zijn medebestuurders naar zijn hand of dwong ze te verdwijnen. Van het ogenblik af, dat hij zijn intrede deed in het bestuur, domineerden zijn denkbeelden; zoals voorheen een werkelijk groot acteur, en zelfs thans nog, ondanks de almachtige hedendaagse regis seur, zijn collegae van de planken speelt.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1963 | | pagina 24