|AN MAYEN:
waar
een Schiedamse
walvisvaarder
overwinterde
en
de dood vond
Gerard Lutke Meijer
249
Het Eylandt Maurits, waar zij de dood hebben ge
vonden, was wel een bar en onherbergzaam land.
Zoals de dichter uit die dagen zei in een van die
volksdichten, waarin het drama van de overwintering
werd bezongen:
„Maer 't is een eensaem Landt, een Landt daer woeste
Beeren,
En 't koude Noords gheblaes, met Ijs en Snee regeeren;
Een Landt, daer 't weynich daeght, en daer de droeve
nacht
gheduerich sich verthoont, en stadich houdt de
wacht
Het eiland ligt tussen IJsland en de kust van Groen
land, het is 350 km2 groot en herbergt een vulkaan,
de enige ten noorden van de poolcirkel. In 1614 werd
het herontdekt door Jan Jacobs May, kapitein van de
Goude Cath uit Amsterdam, die vergezeld was van
kapitein Jacob de Gouwenaar uit Enkhuizen. Sedert
dien voegde het eiland aan de namen Hudson Touches,
Trinity Island, Loungges Foreland, Pico, en Thomas
Island er nog twee bij, nl. Jan Mayen en Mr. Jorisland.
De naam Maurits-eiland of Mauritius dankt het eiland
aan de Delftenaren, die ondanks het monopolie
van de Noorse Compagnie er een walvisvaarder
naartoezondenonder bevel van kapitein Jan Janszoon
Kerckhoff. En nu weet u meteen, waarom die barre
rots in de Noordelijke IJszee zo belangrijk was: Sedert
het bezoek van Kerckhoffs Cleyne Swaentgen was op
het Walrusstrand van Mauritius een druk bedrijf ont
staan. Tientallen schepen bedreven de walvisvaart in
de omgeving. De Hollanders verdrongen er de Basken,
van wie ze de kunst van het walvisvangen hadden
afgekeken. De vangst was er zo overvloedig, dat men
soms een deel van de buit soms honderden vaten
traan en duizenden kilogrammen „walvisbaarden"
met het gereedschap op het strand achterliet, vlak
bij de traankokerijen, met de bedoeling de traan en
de baarden weg te halen als het seizoen weer begon.
Een van die traankokerijen behoorde aan Mary Musch,
een Rotterdamse vrouw, naar wie op Jan Mayen een
baai genoemd is. Er waren zeventien van die traan
kokerijen, alle aan de westelijke kust.
Die voorraadjes op het strand werden belaagd door
Basken en Duinkerkers en niet voor niets bouwden
de Hollanders er in 1628 twee kleine forten en een
batterij. De Groenlandse Compagnie had hier om
streeks die tijd 1500 a 1600 man aan het werk: zes
maanden lang was hier een complete nederzetting
met enkele predikanten, met kramers, zoeters en
bakkers, die volgens oeroud Nederlands gebruik op
hun hoorn bliezen als het brood heerlijk knappend uit
de oven kwam. Eind augustus scheepten allen zich
in voor de tocht naar het verre vaderland en dan
bleven op het eenzame eiland met zijn stormen en
mistige dagen de koperen pannen voor het koken van