prof. dr. T. T. ten Hove 288 heen heeft stand gehouden in de cultuur, omdat het aan het essentiële raakte. Het is daarom ook zo be grijpelijk, dat velen zich afwenden van de moderne kunst (literatuur, muziek, beeldende kunst); het is begrijpelijk, zowel omdat het gehalte ervan door gaans nog geenszins vast staat als omdat deze kunst ons midden in deze tijd laat staan. Als wij een rust punt zoeken in het tijdeloze, in wat van alle tijden is, dan gaan wij te rade bij de klassieke kunst; de oude Grieken, Michelangelo, Shakespeare, Bach, Rem brandt, en vele honderden anderen, ook velen van geringere grootheid, waarin ons toch iets treft van het eeuwig schone, èn vele anonieme scheppers van zgn. primitieve kunst. Dit is de ene manier om tot rust te komen in deze dynamische tijd. De andere manier is, dunkt mij, om spelend in de tijd te zijn, om zich los te wrikken uit de spanning van het moeten en het streven en zich als homo ludens aan de tijd gewonnen te geven. Ik doel hier op het spel, zoals Huizinga het destijds (1940) in zijn werk Homo ludens heeft omschreven: een vrije handeling, die als „niet gemeend" en buiten het gewone leven staande bewust is, die niettemin de speler geheel in beslag kan nemen, waaraan geen direct materieel belang verbonden is of nut verworven wordt, die naar bepaalde regels ordelijk verloopt en gemeenschaps banden in het leven roept. Het spel hoort thuis in de echte vrije tijd, de tijd die wij beleven als geheel tot onze vrije beschikking staande, waarin wij ontheven zijn aan onze verplichtingen. De spelcultuur is een zeer wezenlijk bestanddeel van alle cultuur, en vindt zijn concentratie in de cultus en in het feest. Maar dan het echte feest, dat als een innerlijke bevrijding is en waarlijk wordt gevierd! Zulk een feest kan men helaas niet afdwingen, men kan het niet organiseren op een willekeurig ogenblik. Het kan alleen maar van binnen uit ontstaan. Maar toch willen we spelen en feest vieren, en zo organiseren we toch! Vandaar ook dat veel afgedwongen feesten, die niet in onszelf leven, een mislukking worden, een lege vertoning. Vandaar ook, dat er zoveel ontaarding is van spel en feestcultuur, waarop ook Huizinga reeds wees. Hij rekent er bijv. toe de banale verstrooiing die wordt gezocht om de leegte van de vrije tijd te vullen en de grove sensatie die het doel zo ver voorbijschiet. Er horen nog veel andere verschijnselen toe, en het zijn allemaal symptomen van onze innerlijke on mogelijkheid tot het echte spel en het echte feest. Wij hebben het waarschijnlijk verleerd, omdat ons zo lang is voorgehouden dat alleen arbeid adelt en dat alle tijd benut moet worden. Wij zijn nu echter de vrije tijd weer aan het heroveren en zullen ook moeten leren spelen en feestvieren. Om onszelf zo nu en dan buiten die voortjakkerende tijd te plaatsen, ons van de spanning te bevrijden en tot verademing te komen. Ik heb nu drie punten genoemd, die verband houden met het feit, dat de mens in de tijd staat, en met zijn tijd mee moet gaan (in zekere mate), maar toch ook behoefte heeft aan rustpunten in deze stroom van de tijd. Op alle drie punten zie ik nu taken voor een lokale culturele gemeenschap, en dit is uiteraard ook de reden, dat ik ze eruit heb gelicht. In de eerste plaats dient de mens zijn positie te be palen tussen verleden en toekomst; er moet ergens een midden worden gevonden tussen de gehechtheid aan het oude, vertrouwde en het verlangen naar betere tijden (waarvoor misschien wel een voorbeeld kan worden gevonden in het verleden, maar die zelf toch altijd in de toekomst worden geprojecteerd). Voor een orgaan als de Schiedamse Gemeenschap zie ik hier een taak al was het alleen maar ten aanzien van de plaatselijke situatie om de mensen bewust te maken van hun positie in de tijd. Dit betekent aller eerst, dat historisch besef moet worden gewekt en dat de waarde van het verleden voor het heden levend moet worden gemaakt; tegelijkertijd echter dat ook de ogen worden geopend voor de betrekkelijkheid van vele der culturele verworvenheden, vanaf de cultuurmonumenten tot en met de zeden en tradities, die velen zo dierbaar zijn. Voorts betekent het, dat toekomstbesef moet worden gewekt en dat men leert de huidige plaatselijke situatie te zien in het pers pectief van de komende tijd, op zijn minst dat men wat er thans gebeurt leert zien als een voorbijgaande fase in een proces van voortdurende verandering waaraan leiding moet worden gegeven. Bovenal be tekent het dan ten slotte, dat dit historisch besef en dit toekomstbesef op de juiste wijze met elkaar worden verbonden. Dit alles kan worden gestimuleerd door het tot thema te maken van publikaties en gespreksgroepen. Ik heb de indruk, dat er op dit terrein al het een en ander, en misschien wel vrij veel gebeurt, maar zou toch de vraag willen stellen, of er hier nog niet onbenutte mogelijkheden liggen. Het is natuurlijk niet voldoende om te beschrijven en te vertellen, hoe het vroeger was en welke plannen er liggen voor de toekomst. Het gaat er om de mensen te laten beleven dat de tijd voortgaat, dat wij allen in dat proces van ver andering betrokken zijn en wij allen ieder op zijn eigen wijze mee uitmaken hoe het allemaal in de toe komst zal worden. Bijvoorbeeld door de opvoeding der kinderen. In de tweede plaats heb ik genoemd de noodzaak van rustpunten in de tijd en hier heeft een orgaan als de Schiedamse Gemeenschap met name een gewichtige taak, lijkt mij. Het moet voortdurend stimulerend en organiserend bezig zijn om gelegenheden te scheppen tot zulke rustpunten, in de jachtige bedrijvigheid, waar men zich kan laven aan dingen van tijdeloze waarde. Misschien heeft dit de Schiedamse Gemeen-

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1964 | | pagina 12