lENEVERDIEVEN
't Was niet de wet van Archimedes geweest; daar
kwam immers een man in bad aan te pas, die later
in zijn blootje door de straten van Athene of waren
het de straten van Rome? stoof. En met Maagden
burg had het ook niets te maken, deze wet betreft
slechts halve bollen. Kom nou, hoe noemden ze dat
geintje nu ook al weer op school? 'Ik word oud',
stelde de grijsaard droef vast, 'soms kraakt de kalk me
in mijn botten. Wacht eens, was het soms de wet van
Pythagoras? Nee, nee, toch niet, die wet gaat over
meetkunde, loodlijntjes en schuine zijden als ik het
wel heb.'
'Maar goed', hernam de vieve grijsaard (83 jaar, zei
hij, maar dat viel hem niet aan te zien), 'het feit blijft,
dat ik het kunstje op school geleerd heb, op het
katholieke weeshuisschooltje. Daar leerde je goed, je
móest wel. Volkomen te goeder trouw hebben ze me
daar dus dat kunstje geleerd; wisten zij veel, dat je
met behulp van die natuurkundige wet ook jenever
kon jatten? Nou wist ik dat natuurlijk ook nog niet,
op dat moment. Ik ontdekte het pas jaren later, laat
eens kijken, ik zal een goeie vijfendertig jaar oud
geweest zijn op dat moment.'
Hij nipt even aan het goudgele borreltje. 'Kijk,' zegt
hij, 'in die tijd, zo rond 1910 waren we d'r hier in
Schiedam allemaal knap beroerd aan toe. Je moest
iedere dag weer dankbaar zijn als je kon werken.
Ik heb eerst een tijdje in de branderijen gewerkt, ik
heb ook nog zakken gedragen, maar later ben ik op
de scheepswerf terecht gekomen, als ketelmaker. En
geloof maar, dat ik hard moest sjappelen voor mijn
centjes! Nou ja, centjes - eigenlijk mag je dat schijntje
wat je iedere week ontving, niet eens zo noemen.
Een habbekrats was 't en daar moest ik een groot
gezin mee in leven houden; elf kinderen hebben we
gehad, daar leven er nu nog zeven van. Ik weet nóg
hoe mijn oudste dochter trouwde, ik was toen een
jaar of veertig. Ik naar baas Smit toe om een dag vrij
te vragen, of eigenlijk een nacht, want ik had de
nachtdienst die week. Baas Smit zegt: ben jij be
donderd jongen, als jouw dochter 's morgens trouwt,
hoef jij 's avonds toch geen vrij te hebben! Nou, zoals
baas Smit 't zei, zo moest 't ook gebeuren, dus ik na
het bruiloftsetentje weer naar mijn werk en al mijn
familie lekker feestvieren.'
Hij excuseert zich er voor, dat hij afdwaalt. De ge
schiedenis, waar hij op terecht wil komen, gebeurde
jaren eerder, Hij vervolgt: 'Ik zei je al, dat armoe
troef was. Als huisvader móest je wel wat versieren
om de bekkies van je kroost te stoppen. Zo ging ik
bij voorbeeld persoonlijk altijd vrijdags naar de Vis
markt, dat liet ik niet aan mijn vrouw over. En daar
sleepte ik dan altijd wel een maaltje schol of een
lekkere grote kabeljauw vandaan voor een zacht
prijsje. Ik ging altijd tegen het einde van de markt,
ja je moest 't weten. In die tijd moest je dus iedere
bijverdienste met beide handen aangrijpen. En zo
kwam ik dan in die jeneverversierderij terecht. Nee,
bijverdienste kon je het niet noemen. Diefstal was
't - ik heb er ook voor gezeten een poosje. Maar gek
hoor, echt spijt heb ik er nooit van gehad.'