HONGER WINTER 36 Winter 1944 - 1945. Een bange droom, een nacht merrie! Wie is nu nog in staat de werkelijkheid van toen in woorden terug te roepen? Nu, nu de winkels volgetast liggen met goederen, met levensmiddelen. We maken ons druk over prijs stijgingen van enkele procenten, over lonen die niet snel genoeg, of al te snel, de prijscurve vol gen. We zijn ons de weelde, de overvloed ter nauwernood meer bewust. Negentien jaar geleden: een uitgeplunderd land, de winkels leeg, het gezinsbezit aan kleding, huisraad en voeding tot een onvoorstelbaar minimum terugge bracht. November 1944: de prijzen voor eerste levensbe hoeften stijgen niet, neen, ze exploderen! Noordwest Nederland gaat de winter in afgesneden van elke aan voer. Men gaat te voet de provincie in. Tot in Fries land zwermen de hongerenden uit. Geld heeft geen waarde meer. De samenleving valt terug op zijn primi tiefste vorm: de ruilhandel. Een sieraad, dierbare her innering, of het laatste, zuinig behoede, goede stuk kleding wordt ingewisseld voor een zakje aardappelen of enkele kilo's graan. Van dag tot dag vertoont het hongerspook zich in grimmiger gedaante. Door gebrek aan energie middelen moet tegen eind november de gastoevoer worden stopgezet. Dat lijkt de genadeslag, want zelfs een slechte en uiterst karige maaltijd moet toch op vuur worden toebereid. De bezetter weet dat zijn positie hopeloos is. Maar hij geeft zijn uitzichtloze strijd niet op. Als ratten in het nauw bijten de Duitsers om zich heen. Het wordt iedereen bijzonder duidelijk, dat het leven van enkele miljoenen Nederlanders voor deze „mensen" van generlei gewicht is. In die omstandigheden komen de diepste instincten boven. De drang tot zelfbehoud slijt de glimlach van de gezichten en brengt de tanden bloot. Toch komen naast het grofste egoïsme ook zeer nobele karakter trekken aan de oppervlakte. In de nood leert men immers zijn vrienden kennen! Er worden daden van moed en zelfopoffering verricht, waar in normale tij den zelden van wordt gehoord. Het burgerlijk bestuur tracht eind november een cata strofe te voorkomen door maaltijdenvoorziening via een Centrale Keuken. Er wordt met veler hulp inder haast een complete organisatie uit de grond gestampt, de aanwezige voorraden worden geïnventariseerd, verdeelpunten aangewezen. En dan begint een titanen arbeid, die eerste enkele maanden na de bevrijding zal kunnen worden stopgezet. Elke dag moeten meer monden worden gevoed, elke dag zijn er minder ingrediënten. Waar moeten die vandaan komen? Treinen rijden al sinds september niet meer, boten met (veen)aardappelen moeten via het IJsselmeer en lopen het gevaar onderweg be schoten of in beslag genomen te worden. Vracht wagens zijn een luxe, die zelfs de bezetter zich maar schaars kan permitteren. Toch moet de Centrale Keuken per week niet minder dan 170.000 liter voedsel trachten te bereiden. Van de medewerkers op het Voedselcommissariaat wordt het uiterste gevergd. Is het wonder dat de soep als maar dunner, de stamppot als maar kleffer wordt? Soms even een opleving, een zucht van verlichting, als het ondanks grote moeilijkheden lukt een schip met aardappelen via Kampen naar Schiedam te krijgen. Drie waren er uitgevaren: één komt er aan. En dat

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1964 | | pagina 12