41
tussen weggetjes van grijze kinderhoofdjes. Als ik
er liep dacht ik aardrijkskundig aan: Zuid-Holland,
laagveen, weidegebied.
Maar kort daarna stonden er al heimachines te hijgen,
werd er de hele dag op lange houten tafels beton-
draad gebogen (handschoenen vol roest) en was
er een tijdelijke oranjerode vrolijkheid van menie
op hout. Nu zijn er de straten, staan er de huizen
(niemand weet meer anders) en is daar inmiddels
alles gebeurd. De mensen. De wonende mensen.
Zéér fascinerend. Stad.
Links van de spoorlijn de Spaanse polder. Fabriekjes
en fabrieken kwamen daar. Lang echter bleef het een
vlakte van zand en schaars gras, waar ik kwam
lopen om verende grond te voelen, verende aarde.
Zo liep ik terug naar mijn twaalfde jaar, toen ik een
alleen maar door dieren bewoond eiland wenste,
om er te jagen en te braden, een vuur van hout.
(Ik had in die tijd de voormalige timmermanskist van
mijn vader gevuld met touw, mes, veldfles, boekjes
over touwknopen, brood bakken, wild braden, e.d.
De woudloper was gereed.)
De Spaanse polder. In de verte Overschie, dorp
rond kerktoren.
Jaren later schreef ik de regels: - Jongens stoken een
blauw en oranje vuur op het duizendjarig rijk van
het zand.
In de zomers rond 1950 zwommen L. en ik bijna elke
dag in de zgn. Stolkhaven, zijarmpje van de Schie;
eindeloos rekenden we rapportcijfers uit, wogen we
onze kans op bevordering.
Aan de overzijde van de Schie zagen we de flats
komen; rode markiezen op de grijze gevel: heel mooi.
In 1954 heb ik aan de betonnen kade van de Stolk
haven voor een timmerfabriek een houtboot helpen
lossen, in de maanden dat ik elke dag ander werk deed.
Gearriveerd in 1949 waren we rond 1950 nog steeds
Utrechtenaren in Schiedam. We waren getransplan
teerd, nog niet vergroeid.
Twee a drie keer per maand fietsten L. en ik Schiedam-
Utrecht vice versa, via Gouda, soms wel heen en
terug op één (zon)dag. L. vaak met kartonnen koker
schuin op de rug, om vriend A. de laatste tekening
ongekreukeld te laten bekijken.
Meter voor meter kenden (kennen) we de route.
(December '56 liepen we in de avond/nacht Schiedam-
Gouda, waar we de laatste trein terug misten, en
overnachtten in de portiek van een sportwinkel.
Koud. In blauw reclamelicht. Eerste trein naar
Schiedam, coupé vol arbeiders, vol rook van zware
shag.)
Meper voor meter: de dijk langs de Hollandse IJssel;
de brug vóór Gouda, lange betonnen oprit, waar ik
altijd rechts keek en Marsman hoorde: - De hemel
grootsch en grauw. Daaronder het geweldig laag
land met de plassen; boomen en molens, kerktorens
en kassen, verkaveld door de slooten, zilvergrauw.
Ik weet het haast zeker: die weg moet zich ons nog
herinneren, zal nog wel eens aan ons denken.