MO DE AL BUM 1900 108 De ijverig breiende, hakende of naaiende wees meisjes zijn van het Hervormde Weeshuis. De anderen horen thuis in het Kath. Weeshuis. De zwarte gestalte in het midden is kennelijk geen weesmeisje, maar het wufte hoedje verdient wel enige aandacht. En dan komt de leeftijd, dat men fantaseren gaat over een levensdoel. Een beetje opvallend mag men dan wel zijn. Welnu, opvallend zijn deze jonge dames dan ook wel. De jurken zijn gemaakt in het toenter tijd zeer bekende modehuis van Betje Baanvinger. Alles met de hand, zie het kunstige stikselwerk op de jurk rechts. De kanten boorden werden zó hoog gemaakt, dat ze rondom met balijnen moesten worden bezet om instorten te voorkomen. Voor de hoed links heeft een bloemperk in de Plantage als model gediend; de hoed rechts lijkt een enorme taart, door bakker Wijsbroek kunstig met mocca bespoten. Ze werden niet op het hoofd gedragen maar getorst, hoewel.met lachend gezicht omdat het nu eenmaal mode was. Over de lingerie van de dames ben ik iets te weten gekomen via de waslijn op zolder. Alles had veel volume en veel kant. Het aantal onderjurken, dat tegelijk gedragen werd kon in de winter wel tot drie of vier oplopen. Er waren onderlijfjes, die niettemin op de bovenlijfjes werden gedragen. Slipjes waren onbekend, er waren enkel broeken tot op of over de knieën, met kleppen en banden. Neen, bandeloos waren ze beslist niet. Ik zal er niet dieper op ingaan.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1964 | | pagina 8