De Conventie
136
Mede als gevolg van deze ontwikkeling moet de ge
heime Onderlinge Conventie der Vroedschappen,
die begin november 1782 gereed kwam, worden
gezien.
Deze conventie ontstond uit een voorstel van drie
vroedschapsleden Jan Jacob Mispelblom Beyer, Eduard
Jacob Penning en Leonardus den Beer, en beoogde
het prinselijk recht tot aanbeveling van personen
voor vacante vroedschapsplaatsen af te schaffen.
Een bepaald heldhaftige daad hoewel ze dat zelf
blijkens hun uitlatingen in de Burgersociëteiten wel
vonden is een dergelijk voorstel niet.
Bijna alle patriottische stadsregeringen, gebruik
makend van de toenemende impopulariteit van
Willem V, trachtten zich op de één of andere manier
aan de stadhouderlijke macht te onttrekken, hetgeen
zelden stuitte op werkelijk verzet van de Prins die,
een slecht leider van de „redeloze en reddeloze" maat
schappij, zich liever terugtrok in zijn studeerver
trekken dan heetgebakerde regenten te woord
stond.
Hoewel het geen veelomvattend voorstel was, zaten
de burgemeesters Schouhamer, Heereman en Tromer,
bij wie het werd ingediend, er lelijk mee in hun maag.
Het enige waartoe ze konden besluiten was het op
hun beurt ook weer over te doen aan de pensionaris,
Mr. W. Jager, een uiterst knap jurist, wiens begaafd
heid misschien wel het best tot uiting komt in het
feit dat de karige stadsregering hem graag vijfhonderd
gulden boven zijn jaarwedde uitbetaalde als blijk
van waardering voor de vele goede diensten, de stad
en de regenten bewezen.
Nauwelijks een week later had Mr. Jager het uitge
werkte voorstel gereed en konden de burgemeesteren
die in de vergadering deden alsof ze het nooit
uit handen hadden gegeven het aan de vroedschap
voorleggen. In die ene week tijds had de pensionaris
het „plannetje" der drie vroedschapsleden gerefor
meerd tot een 26 artikelen tellende conventie, een
uiterst scherp wapen in handen der regenten, die
min of meer gold als grondwet voor Schiedam. Niet
alleen werd hierin de stadhouderlijke macht buiten
werking gesteld, maar tevens werd de regering van
Schiedam erfelijk verklaard, zowel in vrouwelijke
als in mannelijke lijn. „Gemeene" burgers werden
hiermede buitengesloten van deelname in de regering
en allen die in de vroedschap tegenstemden verloren
op slag hun zetel.
Zeer ironisch waarschijnlijk heeft Mr. Jager goed
beseft wat hij verkeerd deed merkt de schrijver
in het eerste artikel op, „dat een ieder der Leeden,
die het Lichaam der Regeering van Zoodanig een
Burgerstaat komen uit te maken, volgens de Schaal
vanjeen Rechtvaardig evenwigt, en dus ingevolge
van eene juiste evenredigheid, het genot erlange
van alle zodanige douceurs en beneficiën (ambten
waaraan een verdienste is verbonden) die aan het
Corps der Regeering vastgehegt of daartoe betreklijk
zijn". Het rechtvaardig evenwicht van toepassing
gemaakt op de grofste verdienste die men toendertijd
kende: de erebaantjes.
Ware vrouw Justitia, door dezelfde regeerders op het
stadhuis geplaatst, niet van brons geweest
Het lukte de regenten wonderwel de conventie lange
tijd achtereen geheim te houden. Noodwendig ener
zijds, want Mr. Jager had in de samenstelling van zijn
conventie hierin voorzien door tegenover tegen
stemmen verlies van zetel en inkomsten te stellen.
Aan tegenstemmen zat dus een belangrijk materieel
verlies vast, terwijl als zij voor stemden zij altijd
medeplichtig werden aan wat de vroedschap onder
nam en dus wel beangst voor ontdekking door de
burgerij moesten zwijgen.
Buiten de vroedschap om werd echter in 1784 een
tipje van de sluier opgelicht door het verschijnen van
de Nederlandsche Jaarboeken over 1782. Hierin stond
echter niet meer vermeld dan dat: „Eene plegtige
afzending, bestaande uit de Heeren Raad en Regeerend
Oud Burgemeester J. Heereman, twee Raden en Oud-
Burgemeesteren J. J. Mispelblom Beyer, Heer van
Zuid Scharwoude en L. den Beer, benevens Pensionaris
Mr. W. Jager ten 6 november ten Hove in 's Hage
waren verscheenen" en de Prins hadden medegedeeld,
dat zij bij „eene plegtige Overeenkomst hadden be
raamt", dat men in het vervolg geen aanprijzingen
van Z.D. Hoogheid meer kon aannemen.
Het enige wat de Prins Erfstadhouder op deze pedan
terie inbracht was, dat het de steden vrij stond over
eenkomsten op te stellen, doch dat het in zijn macht
lag te doen alsof ze niet bestonden. Daarna ver
wijderde hij zich en konden de Heren, die na dit weinig
sterke protest geen tegenstand meer te duchten
hadden, naar huis terugkeren.
Over de conventie werd door hen wijselijk niet ge
sproken.
Pas twee jaar na het verschijnen van de Nederlandsche
Jaarboeken kwam de eerste reactie op de conventie.
Een onbekende, Semper Idem, bracht in mei 1786 een
brochure onder het oog van Schiedams burgerij, waar
in hij, naast een uitvoerige en zeer ter zake kundige
inleiding over het ontstaan van 's Heren overeen
komst, de volledige tekst van de conventie publiceerde.
Dit laatste verwekt enige verwondering, omdat van
de conventie, die wellicht niemand uithethoofd kende,
slechts twee, goed opgeborgen exemplaren bestonden.
Eén ten stadhuize en één in de kluis van de oudste
burgemeester, die houder van de meeste beneficiën
het minste belang bij openbaarmaking had.
De enige die daarbuiten een exemplaar in het bezit
kan hebben gehad is de pensionaris.
Dit ogenschijnlijk onbelangrijke feit krijgt pas bete
kenis bij de opvallende taalkundige gelijkenis tussen
de inleiding (van de hand van Semper Idem) en het
vlugschrift zelve (van de hand van Mr. W. Jager).
Doch de gewillige en bijzonder onderdanige pensio
naris zal wel niemands argwaan hebben opgewekt.
De eveneens onbekende drukker, voor wiens aan
brenging de regenten 1.000 gulden beloofden (het is
opmerkelijk, dat in de publikatie, waarin om bekend
making van de drukker en uitgever wordt verzocht,