„Elke morgen wanneer ik langs het stadhuis fiets denk ik dat dat een geschikte ruimte zou
zijn om er een balletstudio in te vestigen. Idioot eigenlijk, want je kunt de burgemeester
toch ook niet zo op straat zetten, maar als je een tijdje zonder werkruimte hebt gezeten,
wordt het een obsessie voor je en je begin elk gebouw te zien als een mogelijk onderkomen.
Je kijkt als je over de Lange Haven loopt of door de Kerkstraat onwillekeurig naar de
donkere zolderruiten waarachter je de meest waanzinnige studio's met spiegels tot aan
het plafond en zo fantaseert.
Net zo lang tot ik er een keer mee onder een auto kom, maar in het ziekenhuis zou ik er
gewoon mee verder gaan en creëerde in mijn verbeelding een balletzaal tussen de bedden."
Tosca Balm (18), een frêle figuurtje in'de kille mistige
omgeving van een herfstachtig park kijkt naar de
vijver waarin een zwaan, zinnebeeld van het ballet,
een paar eenden het bezit van een halve boterham
betwist.
Het gebrek aan ruimte zit haar dwars. Op het ogen
blik huist ze met haar school in Gebouw Arcade,
naast de repetitieruimte van een Harmonieorkest,
dat ze, tezamen met het schorre geluid van haar
eigen bandrecorder, avond aan avond moet over
schreeuwen. Een te kleine zaal, zonder kleedruimte
haast, zonder de noodzakelijke spiegels maar mét
het verbod hars op de grond te gooien: dat is voor
het behoud van de vloerbedekking, die daarmee
volkomen ongeschikt is voor ballet. Bovendien mag
ze vanwege het zachte linoleum geen staf gebruiken.
Wanneer haar stem het begeeft op het eind van een
ies moet ze zichzelf begeleiden met de asbak, het
enige instrument, dat boven het binnendringende
kabaal uitkomt. Of met de scherven.
Op het ogenblik bereid ze met haar school twee
balletten voor; een klassieke dans en één, dat we
voor haar part een Midzomernachtshoogstraat moch
ten noemen, een naamloos Jazz-ballet waarin ze
haar visie geeft op de hedendaagse jeugd. Veel
goeds is dat niet, volgens haar. „Fietsbellen", zegt
ze, „te slap om op hun benen te staan".
De uitvoeringen hiervan gaat ze geven in het Passage
Theater. „Dat is de enige plaats die voor een beetje
balletuitvoering geschikt is. Je moet decors kunnen
plaatsen, over kleedlokalen beschikken en bij het
dansen tenminste een beetje afstand hebben van je
publiek. Het maakt je doodnerveus als de toeschou
wers vlak voor je voeten zitten, je wordt bang dat
je op iemands neus gaat staan".
Wanneer het allemaal precies gaat gebeuren weet
ze nog niet. Behalve met haar leerlingen heeft ze er
nog met niemand over gesproken, zelfs niet met de
theaterdirectie. „Maar het moet", zegt ze, „ik ben
het aan mijn leerlingen verplicht. Ze werken zich
dood om met iets goeds voor de dag te komen, ook
toen er van een ballet nog helemaal geen sprake
was".
En daarna
„Daarna ben ik van plan het aangeboren chauvi
nisme van de Schiedammers te prikkelen", zegt
Tosca. „Als dit allemaal achter de rug is en het werk
verloopt wat geregelder, ga ik werken aan een ballet,
naar een op een muziekstuk geschreven verhaal van
een Schiedammer, met door stadgenoten ontworpen
decors en costumes, dat ook hier zal worden opge
voerd.
Geen specifiek stedelijk verhaal, maar iets dat kan
dienen als basis voor een fijne samenwerking tussen