17
Een foto uit 1937: de vijfde
man van rechts is de (toen
77-jarige) heer F. A. C.
Lechner. De overige heren
rond de tafel zijn v.l.n.r.:
F. J. Burg, J. S. C. Poppezijn,
C. J. Klamer, dr. R. Casten-
dijk, ds. V. W. F. 8. Schmidt,
N. J. Marks, S. Ostermeier,
P. H. Paulussen en A. W.
Bakkes.
JS^JA de dood van de laatste in Schiedam wonende
Lechner is de wijnhandel onder de firma C. S.
Lechner Jzn. verdwenen. Deze wijnhandel, deze wijn
kopers hadden in Nederland een bijzonder goede
naam. Reclame hebben zij nooit gemaakt: „goede
wijn behoeft geen krans", alzo sprak Frits Lechner,
die ook gezegd heeft, dat zijn dood tevens het einde
zou betekenen van hun wijnhandel. Zo is het ook
gebeurd. Typerend voor het patriarchale karakter
van deze Lechners was ook de omgang met hun per
soneel: zij waren geboren aristocraten in het bedrijfs
leven, met fouten natuurlijk, maar vooral met liefde
voor hun werk en „hun mensen".
Hoe vaak moet ik terugdenken aan hun kantoor:
twee oude heren, die al tientallen jaren met de rug
naar elkaar toezaten (en elkaar toch niet konden
missen!); het open haardvuur, het door Cornelis
Gips geschilderde portret van hun vader, en een
schilderstukje van Piet Mak, voorstellend een oud
wijnpakhuis van de Lechners. Dat zelfde terugdenken
vinden wij ook bij de rede, in 1941 na de dood van
jan Lechner uitgesproken door een oude vriend,
dr. R. Heeringa, die in het begin van deze eeuw leraar
aan het Schiedamse Gymnasium en stadsarchivaris
was geweest: deze veel geziene gast in den huize
Lechner sprak o.a. ook over de sfeer in het kantoor.
Dat het gezin van de ouder geworden C. S. Lechner
met zijn in Schiedam gebleven zonen Jan en Frits
Lechner en zijn dochters, van wie er één trouwde
metds. J. W. Pont, van 1891-1895 Luthers predikant
in Schiedam, daarna kerkelijk hoogleraar in Amster
dam, en een andere met ds. C. F. Westermann, die de
Lutherse gemeente in Schiedam als predikant diende
van 1895-1900, toen hij werd opgevolgd door ds. J.J.
L. Duyvendak, niet eenzaam was, spreekt van zelf.
Maar het mag hier toch wel gememoreerd worden,
dat vele jonge leraren van Gymnasium of H.B.S.
gemakkelijk de weg naar de Lechners gevonden
hebben: ik noem slechts D. G. Cramer (gehuwd met
een dochter van de vroegere rector van de Latijnse
school, Brillenburg, en zelf leraar aan het Gymna
sium), Heeringa, Lehman de Lehnsfeld, Bouwman.
Het zou niet moeilijk zijn deze lijst met andere namen
aan te vullen. Mijn bedoeling was slechts erop te
wijzen, dat hier een gezin zonder academische vor
ming zo veel heeft betekend voor jonge leraren en
academici. Zelf voel ik het als een voorrecht van hen
een late nazaat geweest te zijn. Het is voor mij het
bewijs, dat een kleine gemeenschap kan bestaan,
waarvan de leden niet allen academisch gevormd
behoeven te zijn en die toch als geheel een zekere
eruditie bezit.
laatste van de in Schiedam overleden Lechners,
Frits Lechner dus, is tot zijn dood in 1947 lid van
de Lutherse kerkeraad geweest, en heeft daar vele
jaren, zo is mij meermalen verteld, „het voor het
zeggen gehad". En ziet: nu bevinden wij ons weer
in een gemeenschap van een heel ander karakter.
Dat één persoon in een kerk overheerste, werd
vroeger misschien nog geaccepteerd. In een levende
kerkelijke gemeenschap wordt zulks terecht afge
wezen. Dat iemand, als Lechner, tientallen jaren
achtereen aan het kerkbestuur deelnam, gaf hem door
langdurige ervaring wel recht van spreken, maar
zou nu nooit meer tot alleenrecht kunnen leiden, hoe
vele verdiensten hij ook had.
Zo zijn wij in dit artikel over de Lechners met drieërlei
gemeenschap in aanraking gekomen: de patriarchale
verhoudingen in een bedrijf met weinig werknemers,
de gemeenschappelijke gesprekssfeer van academici
en mensen, die zich zelf ontwikkelden, en verhoudingen
in de kerkelijke gemeenschappen. Mij dunkt, dat dit
stukje geschiedenis ook stof genoeg biedt voor be
spreking van actuele problemen.