65
Het appèl der gevangenen van het kamp Buchenwald. Tussen
deze duizenden bevinden zich op het moment dat de foto genomen
werd, ook de heren Aardoom en Pons.
ordeloze bende zou worden en dat de verschillende
groepen elkaar zouden afslachten. Alle wapens
moesten ingeleverd worden. We kregen wel gelijk
sigaretten en zo en we mochten de varkens van de
SS slachten.'
'Dat is voor vele gevangenen nog de dood geweest,'
neemt Pons over, 'van dat varkensvlees kookten ze
grote vaten erwtensoep. Het spek dreef bovenop.
De mensen waren helemaal gek toen ze dat zagen en
vraten zich dood. Sommigen dan; wij zelf waren er
door een dokter ook een Geus voor gewaar
schuwd en schepten soep van onder uit de pan, niet
zo vet dus. Maar we voelen ons naderhand toch nog
beroerd.'
Pas in juni 1945 kwamen de Geuzen weer bij hun
familie terug; de repatriëring geschiedde met een
wrakkige autobus die men in een dorp in beslag
genomen had. Nu, twintig jaar later, zitten twee van
de Buchenwald-gevangenen tegenover me in een
zonnige, goed gestoffeerde en gemeubileerde kamer
van het huis van de heer Aardoom. Ze zwijgen en
denken na over wat er nog meer te vertellen valt over
de hel in het kamp bij Weimar.
't Is eigenlijk wel genoeg zo.
Arie Pons komt nog even terug op de eerste achttien
doden van de Geuzengroep. 'Ik zat gelijk met ze in
Scheveningen, in hetzelfde cellenblok. En ik hoorde
ze terugkomen nadat ze veroordeeld waren. Er was
één Schiedammer bij, Albert de Haas, hij was 37 jaar.
Ik riep: 'Albert, hoe is het gegaan?' Hij riep terug:
'Tweemaal ter dood veroordeeld.' Toen was het even
stil en toen begon Albert te huilen. Vreselijk...'
'Vreselijk.zegt Aardoom, 'wist je veel of je mekaar
de andere dag nog zou zien? Je gaf elkaar iedere
avond een afscheidshand voor je ging slapen. En dat
doen we nog steeds, nu. Als Arie en ik uit elkaar
gaan, geven we elkaar een hand. Die gewoonte ver
leer je niet meer. Nooit meer. Zoals je Buchenwald
ook nooit zal vergeten.'
En dat mag ook niet.