97
HET is niet belangrijk", zegt
Van Geijl, „lang te praten
over 'het nut van een outillage en
over de noodzakelijkheid uit
sportief oogpunt bezien van een
manege in een stad van tachtig
duizend inwoners. De ruitersport
moet in stand worden gehouden, in
Schiedam even goed als ergens
anders. Maar dan om het paard,
niet vanwege het feit, dat Schiedam
het voor zijn inwonertal verplicht
zou zijn er een rijschool en een rij-
gelegenheid op na te houden".
Het is om die reden, dat hij zelf de
opbouw van de manege ter hand
heeft genomen en hem heeft ge
bracht tot het peil waarop hij zich
nu bevindt. Een kleine, bijzonder
goed geoutilleerde rijschool, net
groot genoeg voor de zeventig leer
lingen, die hier wekelijks komen
rijden en net te klein om hem als
winstobject te kunnen zien.
„Gelukkig", zegt de heer Van Geijl.
En: „Het is de ideale vorm, waarin
je liefhebberij gezond blijft".
Het enthousiasme waarmee de heer
Van Geijl de zaken heeft aangepakt
is overigens van besmettelijke aard.
Dat is de leerlingen wel aan te zien.
Zelfs wanneer er weinig wordt ge
reden, wemelt de stal van ruiters,
bezig met de verzorging van de
paarden, schoonmaken en poetsen.
Een hollende, boenende, kruiende
horde, die bijna avond aan avond
tussen en bij de paarden in de stal
doorbrengt.
Er zijn er echter ook, die het hier
tussen niet uithouden. De rage
ridders, die meteen al naar buiten
willen, het vrije veld in, om de één
of andere filmheld na te bootsen.
Zij zijn immuun voor het enthou
siasme van de anderen en meestal
behept met een aan hun onbevat
telijkheid evenredig gebrek aan lief
de voor het paard. Dat is trouwens
de reden waarom ze na kortere
of langere tijd vanzelf weer ver
dwijnen. Precies zoals ze gekomen
zijn. In volledig rijkostuum, want
dat hoorde er bij.
De heer Van Geijl haalt er zijn
schouders over op en laat ze tot
zover ze in de manege blijven
hun gang gaan. De rage heeft maar
een kort leven. Vooral bij diegenen,
die zich met de rijzweep al in de
hand als ruiter komen aanmelden.
Op de stallen na is de tuigkamer de
trots van de manege. Een witge
kalkte ruimte, waar op rekken links
de zadels liggen en rechts de tuigen
hangen. De nieuwe van de rij
paarden en de zuinig bewaarde,
goed onderhouden halsters van de
verhuiswagens, sommige meer dan
driekwart eeuw oud.
Het is een magnifiek gezicht, de
stallen met vlak daarnaast de wit
gekalkte muren met de bundels
zwarte leren riemen, een enkele
versierd met de rood-wit-blauwe
pluim, de overige met geel-zwarte
strippen. Een stukje verleden tijd,
dat in aangepaste versie voortleeft
in één van de vroeger talrijke
stallen van Schiedam.
De heer Van Geijl is er terecht trots
op dat het hem, lang niet de enige
paardenliefhebber in Schiedam, is
gelukt dit te laten voortbestaan.
„Hoewel het soms moeilijk was",
zegt hij „maar het is mijn lief
hebberij. En dat blijft het".
HANS VAN DER SLOOT