Bejaardenzorg
door de eeuwen heen
168
wat daarvoor werd aangezien werden
ondergebracht. Uit deze behuizingen, die
in het begin niet meer zullen zijn geweest
dan wat armelijke hutten op een door het
stadsbestuur toegewezen stuk grond, ont
stonden in de zestiende eeuw de eerste
vormen van gecentraliseerde bejaarden
zorg, zoals die hier en daar (en natuurlijk
in sterk gewijzigde vorm) ook nu nog zijn
terug te vinden.
Deze gang van zaken is ten nauwste ver
bonden aan het karakter van de melaats
heid als verschijnsel, dat in de Middel- „Schuur"
eeuwse voorstellingswereld een zeer bij-
zondere plaats heeft ingenomen.
Alleen de naam al (melaats is afgeleid
van „Ie mal de Ladre", de Lazarus
ziekte) wijst erop dat in de Middeleeuwen
de verklaring van deze ziekte en de aan
leidingen daartoe, werden gezocht in een
uitleg van dat deel in de Bijbel waarin
sprake is van melaatsheid (zara'ath) als
zichtbare straf voor het weerstreven van
de Goddelijke wil en daarmee van de
gehele gemeenschap.
Anders dan de Pest en andere „vuyle
syeckten" was de melaatsheid een culti
sche onreinheid, die er de reden van was
dat de lepralijder uit de gemeenschap
werd gestoten en zich moest onderwerpen
aan een aantal strenge ordonnantiën die
hem enig contact met de maatschappij
onmogelijk maakten. Vertoonde hij zich
in het openbaar dan moesten zijn kleren
in Schiedam gemerkt zijn door „een
vlyeger ofte witte levryen opden hoet".
Elders werd hij verplicht altijd een klepper
met zich te dragen waarmee hij zijn komst
waarschuwend moest aankondigen. Smalle
straten waren om niet per ongeluk in
aanraking te komen met anderen voor
hem verboden en als hij tot iemand sprak
moest hij zorgen onder de wind te blijven
Theologische en hij an<fer niet naderen dan
tot op zes pas afstand.
overwegingen Qat deze isolatiemaatregelen uitsluitend
waren gegrond op theologische over
wegingen blijkt verder uit het feit, dat
de Middeleeuwer geen enkel besef had
van besmettingsgevaar in onze zin en bij
andere, veel gevaarlijker en besmettelijker
ziekten er rustig toe overging de lijders
met vieren of zessen in één bedstede te
stoppen.
Tevens gold het veto op de relatie leproos-
huis-maatschappij alleen de melaatse ter
wijl dit, wanneer het niet op ethische
gronden was uitgesproken, ook voor de
burgers van kracht had moeten zijn.
Het kennelijk niet het geval zijn daarvan
talloze ordonnantiën over het opnemen
of weren van vagebonden en de ver
zorging door (niet melaats) personeel
verklaart het, tegen het eind van de
Middeleeuwen hand over hand toenemen
de gebruik, dat vele bejaarden zich als
proveniers een goedverzorgde oude dag
kochten, in deze steeds meer ontvolkte
en daarom rustige, buitengemeenschappe-
lijke lazerijen.
Uit deze beginjaren van de bejaarden-
annex melaatsenzorg is ons, buiten een
aantal ordonnantiën, weinig meer bekend
dan de plaats waar het leprooshuis heeft
gestaan (dezelfde als het tegenwoordige
Proveniershuis) en het vermoedelijk aan
zien daarvan.
Erg aangenaam naar onze begrippen
tenminste zal deze behuizing van de
„ouwtjes" wel niet zijn geweest, want tot
aan de stichting van een nieuw gebouw
in 1591 is er sprake van een „schuur op
het syeckenveldt buyten de poorte", die,
buiten onderdak voor de leprozen en
ouden van dagen ook nog een aantal jaren
kerk is geweest voor „die van de Nieuwe
Religie". Blijkbaar had het stadsbestuur
die evenmin als de melaatsen graag binnen
de poorten.
In deze toestand zal het nieuwe Leproos
huis korte tijd verbetering hebben ge
bracht, maar toch was ook dit huis
opgetrokken volgens de toen geldende
regels voor ziekenhuisbouw nog verre
van geriefelijk. Volgens de in 1598 uit
gegeven kaart van De Gheyn was het een
tamelijk hoog gebouw van een weinig
fraaie, ongastvrije opzet, die bovendien
nog wordt versterkt door het voor gast
huizen kenmerkende gebrek aan ramen.
Voor het hoofdgebouw lag een kleine,
door een hoge muur aan het gezicht ont
trokken voorhof met een vrijstaand bij
gebouw, waaruit drie, op een rijtje ge
plaatste bomen de zon moesten weren.
Het interieur, waarover helemaal geen
gegevens bekend zijn, zal van hetzelfde
Godshuislaken wel een pak zijn geweest.
Als in de overige bekende leproos
huizen, gevormd door enkele lage, kille
zalen met kribben(bedsteden) rondom en
een altoos, door gebrek aan licht en lucht,
verpeste atmosfeer waarin ziek en gezond,
provenier en lepralijder zonder onder
scheid dooreen leefden.
De verdwijning van de melaatsheid bracht,
omdat de bewoning nu contractueel werd
geregeld, enige helderheid in de ontwik
keling van de leproos- en proveniers
huizen.