Bejaardenzorg door de eeuwen heen
170
„Een yder niet meer Bier mag tappen, als Graantje
hy in de tyd van vier en twintig Uuren zal
konnen uytdrinken" is een limiet die com- pikken
binatie van de drie bovenstaande „mis
drijven" alsmede het „murmureren tegens
de spyze alzulke de Moeder kookt en daar
een ygelyk mede tevreden moeten wezen"
zelfs ruimschoots mogelijk maakt.
Het negentiende-eeuws karakter van het
Proveniershuis waarvoor door de maat
regelen van bestuur van na de omscha
keling in 1629 de kiem werd gelegd is voor
de bejaardenzorg kenmerkend gebleven
tot ook hier de twintigste eeuw mens
waardiger toestanden mogelijk maakte.
Het oude St. Jacobsgasthuis, dat, toen om
streeks 1850 het Proveniershuis feitelijk
ophield te bestaan, in gebruik werd ge
nomen als eerste werkelijke tehuis voor
ouden van dagen ademt geheel en al de
kille, stijve gestichtssfeer, zoals die naar
voren wordt gebracht in Beets' schets van
„Keesje, het diakenhuismannetje". Het
sprankje genegenheid dat hierin lijkt door
te gloeien voor dit „dak boven het hoofd"
waaronder men nog „een kom water en
een test vuur" vond is schijn en niemand
zal zich er dan ook over verwonderen dat
juist in die tijd met zijn veel onpersoon
lijker gedachtensfeer de gemoedelijker
aanduiding ,,'t Huis" zo nodig door de
regenten moest worden vervangen door
het koude, onhartelijke „Gesticht".
Levensvreugde schijnt bij het doorlezen
van de notulen geheel en al ontbroken
te hebben, evenals werkelijke interesse
van de zijde der regenten. In het gesticht
en dat was zeker het idee dat de regen
ten daaromtrent hadden voltrokken
zich voor de bejaarden hun laatste levens
dagen tussen de kribben waarin zij sliepen
en de tafels waaraan zij aten, werkten
en hun streng verboden binnen
gesmokkelde „graantje pikten". En door
het gebrek aan hartelijkheid, aan warmte
zelfs meestal meer dan één. Geen ver
gadering ging voorbij of de secretaris van
de regenten zag zich genoodzaakt te notu
leren dat één van de bestedelingen vol
komen „onbekwaam" was thuisgekomen
of door een dienaar van de Heilige Her
mandad daarheen was gebracht.
Een wonder was het niet. Voor de meesten
was de drank het laatste genoegen in dit
stijve, door hekken afgesloten tehuis,
waarin een conversatiezaal ontbrak, de
zalen slecht en voor sommigen zelfs on
voldoende verwarmd waren en waarin,
buiten een nieuwe medische hulp,
nauwelijks naar de bejaarden werd om
gekeken.