Stad
en
Tuin
SCHÖLDAMM. HOLLANDI/L ci\
vierde, was het voor de poorters
een geruststellende gedachte, dat,
als zij na het luiden van de avond
klok en het sluiten van de poorten
gingen slapen, geen vijand ge
makkelijk de stad kon binnen
dringen. Muren, poorten en grach
ten waren een „omtuining" voor de
inwoners.
In dit woord „omtuining" heeft het
woord „tuin" zijn oude betekenis.
Een tuin was de omheining, een van
tenen gevlochten horde rond een
stuk grond of rond een nederzetting
van een of meer primitieve wonin
gen. Het Duitse „Zaun" heeft nog
de betekenis van haag of heining.
Later verwijdde zich de betekenis
van „tuin". Ze werd de omheinde
en dus afgesloten ruimte.
Figuurlijk kan men ook spreken van
„de tuin der levensvreugde" en met
de omtuining, de ommuring van de
poortersgemeenschap werd hun
„tuin der levensvreugde" veiliger.
Schiedam was een stad geworden,
maar het woord „stad" zegt niets
over de beslotenheid. Het Engelse
„town" doet dit wel; tuin en town
zijn in wezen dezelfde woorden.
„Stad" zegt alleen maar, dat ze er
„staat".
Er bestaat van het oude Schiedam
geen stedebeschrijving. Hoe jammer
dit ook is, het gemis wordt vergoed
door de kaartvan Van Gheyn, die
een prachtig beeld geeft van de om
muurde stad, die hij „als uit de lucht
gezien" getekend heeft. Op deze
kaart komen heel wat grachten en
sloten voor, die nu gedempt zijn.
190
Ze waren zeker niet reukeloos en
hun geurtjes vermengden zich met
die van de mestvaalten van de boer
derijtjes, die zich binnen de muren
bevonden.
Al was de poortersbevolking inge
sloten door een muur, ze leefden
nog in landelijke gedachten en ge
voelens. Velen verrichtten nog land
arbeid. Het vee trok nog door de
straten en de dichter Penning ver
telt nog in de dichtbundel „St. jan's
Lot", dat de wagens rakelings langs
zijn huis piepten en bolderden, het
hooi zó heel hoog, dat de kamer
ervan verdonkerde.
„Uit hooien te gaan" schijnt erg in
trek geweest te zijn. Op het schut
blad van een oude bijbel vinden we
het volgende vermeld;
Schiei