nTA5 AD MOSAM. FrWIVM A1TA J. Cats („Calathea") 191 8. Am potUn \9dtSotuCtftttUn „S/et daer staet hij dan verstelt, En hij moet om lanter gelt, Tot des sluyters groot gewin. Door de poorten dringen in." Wie nog iets van het oude Schiedam wil zien, moet zich haasten. Geen poort is er overgebleven, hofjes en „hoven" (tuinen) zijn verdwenen en de grote „tuin", die alles omsloot is allang geslecht. Zelfs een Schiedamse „tuin der levensvreugde", de Offi- cierentuin, behoort tot het verleden. Ongetwijfeld zullen er velen zijn, die met enige weemoed de lege plekken in het stadsbeeld zien ontstaan. Volksgezondheid en verkeer spre ken echter in een moderne tijd ook een woordje mee. Daarom kunnen we toch niet geheel instemmen met de twee regels van Penning in zijn gedicht „De laatste Rondkijk": Hier roem ik lege plek om ruimer baan, Al evenmin als bij gedempte vaarten" „Dit boek behoort toe aan Margrita Gerrits dochter van Deventer ende heeft tot een man ende heet Dirk jansz. ende is van Schiedam ende zij wonen in Schiedam ende hebben dat lijndraaien opgezet en doen groote machtige neringe ende groote comenschap-(koop manschap) ende deswegen geschreven van mijn eigen hant Dirk Jansz. van Prayen: hij gaat Sondachs uit hoyen." Die uit hooien wilde gaan, behoefde niet ver te lopen: door de open poorten had men het uitzicht op de weiden. Terecht gold hier: „Burger en buur (boer) scheiden niet dan de muur." Jacob Cats had het niet erg op de stad begrepen. Hij putte zich uit om de geneugten van het land en de narigheden van de stad te berijmen. Er bestonden verordeningen tegen het verontreinigen van straten en grachten. Men mocht zijn as en vuil niet zomaar op straat of in de gracht gooien. Men moest wachten tot de karreman kwam. Dit vond de Zeeuwse dichter een bezwaar: „Is dat niet een nauwen dwank Dat men moet den vuylen stank Dat men houden moet zijn as Tot de vuyl-karr' komt te pas Zelfs het vrije veld buiten de stads poort kan geen genade vinden in de ogen van de dichter. Het is niet geschikt voor de vrijage! Men is er niet vrij genoeg, men wordt er be- spionneerd „Hoe gelukkig is het velt Daer geen minnaer is gequelt Met de schildwacht en haar spiên Groot beletsel voor het vriên." Bovendien is het minnend paar ge bonden aan de tijd. Men moet binnen zijn vóór het sluiten van de poort. Komt de vrijer maar een ogenblik te laat:

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1965 | | pagina 11